Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/93

Deze pagina is gevalideerd

— 69 —

dieren, worden,—met veel verschil naar de soorten,—door haar ingezwolgen. Naar een vrij algemeen verspreid gevoelen, zouden zij nimmer drinken; doch dit is gewis niet zonder uitzondering. Ouder andere bewijzen daarvoor heeft schomburgk zelf eenen Coluber poecilostoma herhaalde malen water zien drinken en wel in groote hoeveelheid. Wat echter de verhalen betreft over het vele melk drinken der slangen, zelfs zoo, dat zij die uit de uijers der koeijen op het land zouden gaan melken, deze worden door schlegel tot de fabelen gebragt. Voor het overige kunnen de slangen zeer lang zonder eenig voedsel zijn; tot zes à negen maanden en soms langer nog; vooral wanneer men den winterslaap, waaraan zij, bepaaldelijk in koudere streken, onderhevig zijn, daarbij rekent.—De wijze waarop zij haar voedsel inzwelgen, is zeer eigenaardig. Men moet zich daarbij voorstellen, dat de onderkaak dezer dieren in twee zijdelingsche helften is verdeeld, die van voren niet door een beenig, maar door een bandachtig middenstuk, zeer los zijn vereenigd. Hierdoor kan de mond, ook zijwaarts, zeer wijd worden geopend. In beide kaken staan de tanden schuins achterwaarts gekeerd. Wanneer nu de prooi gevat is, dan haken de tanden van de boven- en onderkaak beurtelings in, terwijl zij bij afwisseling verder grijpen en alzoo de prooi als het ware langzaam inpalmen. Het doorzwelgen wordt daarbij bevorderd door eenen zeer uitrekbaren keelzak, door het dikwijls rijkelijk afgescheiden speeksel, en door de groote spierkracht, die deze dieren in het algemeen eigen is.

De slangen verschillen zeer in omvang en lengte. Er zijn er die niet veel dikker zijn dan een pijpensteel, doch men kent er ook, welke de dikte van eene man's dije bereiken. De Europesche soorten worden hoogstens tot 5 à 8 R. voeten lang, terwijl in de heete gewesten de grootste slangen, die men gevonden heeft, niet langer zijn dan 20 à 25 R. voeten, of, wil men, 4 à 5 malen eene man's lengte. Men leest, wel is waar, van reuzenslangen van 40 tot 100 voeten en meer, zooals de Afrikaansche slang, die het leger van regulus in ontzetting zou hebben gebragt,—doch deze behooren te huis bij de monsterslangen en draken der ouden, of bij de groote zeeslang der matrozen.