— 70 —
De slangen zijn alle eigenlijk eijerleggende dieren, en toch onderscheidt men ze in deze, en in levendbarenden. De onjuiste verdeeling in "slangen" en "adders" heeft zelfs eenigen tijd op dit verschil berust. Alleen de levendbarenden werden als adders begroet, zoo als reeds is op te maken uit den naam van deze,—Vipera,—zamengetrokken van vivipara. Werkelijk ontwikkelen alle zich uit eijeren; maar, bij eenige soorten, zoowel giftige als onschadelijke, breken de jongen het ei reeds in het lijf der moeder, en sluipen alzoo levende naar buiten. Andere slangeneijeren daarentegen behoeven eenigen tijd eene hoogere temperatuur buiten het ligchaam van het moederdier. De slangeneijeren verschillen in vele opzigten van gewone of vogeleijeren. De schaal is niet kalkhard, maar zachter, dunner en leêr- of perkamentachtig op het aanvoelen. Deze eijeren bestaan geheel uit dooijer,—bezitten geen afzonderlijk eiwit en ook geene luchtholte. De slangen leggen er van 10 tot 30 à 40 stuks tegelijk, die in den eijerleider trosvormig aan elkander zijn gekleefd.
Meestal komen de jongen der slangen terstond duidelijk geteekend en goed gevormd ter wereld. Hoogst zelden worden er bij deze dieren misgeboorten of misvormingen waargenomen. Echter heeft men enkele slangen gezien met twee koppen, anderen met twee staarten; enz. Dergelijke waarnemingen, vergroot door inbeelding en vrees, hebben waarschijnlijk aanleiding gegeven tot de vele valsche afbeeldingen van gekroonde slangen, draken, basilisken en andere gedrochten, in wier beschrijving onder anderen paré heeft uitgemunt.
Men kan de slangensoorten niet behoorlijk van elkander onderscheiden door de kleur of de teekeningen der huid. Deze zijn veel te veranderlijk, naar den leeftijd, het geslacht, het klimaat en de jaargetijden. De wetenschappelijke verdeeling of stelselmatige rangschikking der slangen heeft vroeger, toen dáárop meer werd afge-