Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/157

Deze pagina is gevalideerd

— 143 —

kige beschouwing afgeleide overeenkomst met den mensch, aan de beide uiterste grenzen der menschelijke maatschappij tot overeenstemmende gevolgtrekkingen voeren. Ondervraagt men de Negers van de kust van Guinea, dan blijkt hunne eenstemmige overtuiging, dat de Gorilla en de Chimpansé hunne ontaarde natuurgenooten zijn. Diegene onder hen, wien grootere beschaving eigen is, zullen dit niet ten volle toegeven, maar, aan de zielsverhuizing hechtende, zeggen, dat in den Enge-eko of Chimpansé de ziel is gevaren van een kustbewoner, die minder woest en verstandiger is, in den Enge-ena of Gorilla de ziel van een wilden bewoner der bosschen. De meerderheid echter is er van overtuigd dat zij ware menschen zijn, en wat de Engelsche missionarissen daartegen aanvoeren is vruchteloos. Deze meening belet de Negers echter niet hen te vangen, te dooden en te eten. De Dajakkers op Borneo koesteren dezelfde overtuiging omtrent den Orang-oetan. Volgens hen neemt hij slechts den schijn aan van stompzinnigheid en van gemis van spraak, opdat men hem niet tot werken dwinge. Zijn Maleische naam duidt dit zelfs aan. Deze toch is eene zamenvoeging van Orang mensch, en van oetan bosch of wildernis, derhalve Orang-oetan, boschmensch, niet zoo als dikwerf geschreven wordt, Orang-outang, dat schuldenaar beteekent. Dit denkbeeld om er een natuurgenoot in te zien, belet intusschen de Dajakkers niet, om den Orang-oetan met vergiftigde pijlen te schieten en zijn vleesch als voedsel te gebruiken. Dat dergelijke meening bij minder beschaafde volken ontstaat, kan geen verwondering baren; maar vreemd is het, dat men in de wetenschap steun voor haar zocht, en dat meer dan één wijsgeer eene bijna gelijkvormige stelling opperde en trachtte te verdedigen. Algemeen bekend is de wetenschappelijke strijd, welke in den aanvang dezer eeuw daarover tusschen twee onzer geleerden ontstond, en die een ander, als dichter en wijsgeer tevens gekend en gevierd, deed zeggen, dat het hem niet volkomen helder was, of men de apen verdoemde menschen moest heeten, maar dat hij wel vele menschen kende, die v.......e apen waren.—Eene bijna gelijke strekking heeft de anecdote omtrent brookes, die toen hij in zijn natuurlijk stelsel den mensch in de klasse der apen geplaatst had, van den prins