— 153 —
vervallen. Zoo althans kan men verklaren, wat door vele schrijvers van zwaluwen vermeld wordt, die men van tijd tot tijd des winters in den modder of in het water gevonden heeft, en die geheel schijndood waren, maar in de warmte gebragt weder tot het leven terugkeerden; iets dat tot het sprookje heeft aanleiding gegeven, alsof de zwaluwen opzettelijk in den modder kruipen om daarin te overwinteren, terwijl zij integendeel tot de ware trekvogels behooren, die zich gedurende den winter naar zuidelijker streken begeven.
Ook van vele visschen is het bekend, dat zij den winter slapende doorbrengen. De karpers woelen daartoe den bodem van het water om en leggen zich in den aldus gemaakten kuil over elkander te zamen; de grondelingen kruipen onder steenen; de meesten, b.v. de alen, verbergen zich in het zand of slijk. Bij de in onze streken levende kruipende dieren is de winterslaap algemeen. Bekend is het, dat de kikvorschen gewoonlijk op het laatst van October of het begin van November zich in den modder der stilstaande wateren verschuilen, om eerst de volgende lente weder met hun gekwaak te begroeten. Andere, zoo als de padden, de adders, brengen dien tijd in de aarde, onder steenen of in holle boomen door. In de tropische gewesten beantwoordt hieraan de zomerslaap van vele slangen, schildpadden en krokodillen. Von humboldt verhaalt het volgende zonderlinge geval, hem medegedeeld door eenen bewoner van Zuid-Amerika, bij wien hij zijnen intrek had genomen. Deze sliep eens des nachts in zijne hut op eene bank, toen hij vroeg in den morgenstond door hevige stooten en geweldig gedruisch gewekt werd. Aardbrokken werden tot in het midden van het vertrek geworpen, toen op eens een jonge krokodil van onder de legerstede te voorschijn kwam en in allerijl naar de rivier ontvlugtte. De bodem, waarop de hut nieuwlings gebouwd was, bestond uit verdroogd slijk, en de plek bevond zich in de nabijheid van een meertje, waardoor het omringende land gedurende een deel des jaars werd overstroomd, en waarschijnlijk had zich het dier, tijdens de bodem onder water stond, in het slijk aldaar begraven. Dit geval is nog leerzaam in een ander opzigt. Dikwijls toch worden de geraamten van den Ichtyosaurus en van andere reusachtige kruipende dieren, die in