Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/174

Deze pagina is gevalideerd

— 160 —

eindigen van den winter, de koesterende lentezon het geheele plantenrijk tot een nieuw leven roept, zoo heeft de eerste regenbui hetzelfde gevolg in de drooge vlakten of savannen in Zuid-Amerika. Somtijds echter gebeurt het, gelijk in de sertao's van Brazilië, dat de drooge tijd jaren lang duurt, en toch ontwaken de Catinga-bosschen uit hunnen schijnbaren dood, zoodra de regen valt. Ook de in dezelfde streken groeijende Cacteën kunnen zeer lang aan de droogte wederstand bieden, ja geheel uit de aarde verwijderd lang bewaard blijven, zonder het vermogen tot herleving te verliezen. Zelf zag ik, hoe een lid van de tot deze familie behoorende Opuntia Tuna, dat gedurende zeven jaren in eene warme kas in den hortus te Franeker aan een touw was opgehangen, en schijnbaar bijna geheel verdroogd was, in eenen pot met aarde geplaatst, weldra nieuwe worteltjes verkreeg en eenigen tijd later een nieuw lid vormde.

Men zoude echter zoowel in deze gevallen, alsook bij de meeste planten gedurende den winter kunnen betwijfelen of wel alle levenswerkzaamheid is uitgedoofd. Zoolang er nog eenige sappen in de planten bevat zijn, en aan de oppervlakte eenige, zij het dan ook nog zoo geringe uitdamping plaats heeft, bestaat er eene beweging van stoffen, en zelfs gedurende strenge winters vindt men de temperatuur van het inwendige der boomen steeds een weinig hooger dan die der omringende lucht, iets dat verklaard wordt eensdeels door het slechte warmtegeleidend vermogen van het hout, anderdeels doordien de wortels werkelijk doordringen tot in den niet bevroren bodem. Geleznoff[1] heeft dan ook door talrijke wegingen bewezen, dat zelfs gedurende de strenge winterkoude te Moscou de knoppen zeer merkbaar in gewigt toenemen. Zoolang de sappen niet bevroren zijn, mag men derhalve, even als bij de in winterslaap verkeerende dieren nog eenige stofwisseling ook in de planten aannemen.

Men heeft dikwijls beweerd dat bevriezing voor het plantenleven altijd doodelijk is. Nu is het wel is waar niet te ontkennen, dat dit voor het meerendeel der planten waar is, doch de graad van koude, welken eene plant zonder schade verduren kan, is zeer ver-


  1. Bulletin de la Société imp. des Natural. de Moscou, 1853 N°. III, Bot. Zeit. 1853, p. 25.