— 164 —
toonden, die van Heliotropium europaeum, van de gewone koornbloem (Centaurea Cyanus) en van eene soort van klaver (waarschijnlijk Trifolium filiforme) waren. Hetzelfde deden maïskorrels, gevonden in de graven der Inka's. In de vergadering der Duitsche natuuronderzoekers in 1834 berigtte Graaf v. sternberg, dat hij tarwekorrels, gevonden bij Egyptische mummiën, tot ontkieming had gebragt, en in 1844 werd in eene Egyptische sarkophaag in het Britsch Museum een pak gevonden, bevattende zaadkorrels van tarwe, erwten en wikken, waarvan die der beide eerste soorten kiemden, die der laatste niet. Nog verscheidene andere dergelijke voorbeelden zouden kunnen worden bijgebragt,[1] doch de reeds aangevoerde zijn voor ons doel voldoende. Mogten er al tegen de zekerheid der laatstgenoemde feiten eenige min of meer gegronde bedenkingen kunnen worden in het midden gebragt, welke wij hier echter kortheidshalve voorbij gaan, zoo mag men het toch als zeker stellen, dat sommige zaden het vermogen tot ontkieming onder begunstigende omstandigheden gedurende zeer vele, welligt honderde jaren behouden kunnen, en er is inderdaad niets ongerijmds in de mogelijkheid aan te nemen, dat in een land als Egypte, waar regen eene bijna ongehoorde zaak en de lucht uiterst droog is, deze duur van het kiemvermogen tot duizende jaren, ja tot eenen bijna onbepaalden tijd kan verlengd worden.
In het voorbijgaan zij hier opgemerkt, dat dit vermogen van vele zaden om gedurende een lang tijdsverloop hun kiemvermogen te bewaren, rekenschap geeft van een verschijnsel, dat men meermalen in de gelegenheid is op te merken. Bij het omspitten van eenen bodem, die lang braak heeft gelegen, gebeurt het namelijk niet zelden, dat daarop min of meer talrijke planten te voorschijn komen, somtijds behoorende tot geheel andere soorten dan die, welke daar of in den omtrek groeiden. Girardin deelt een dergelijk voorbeeld mede van eenen bodem, die gedurende 242 jaren met puin bedekt had gelegen, dat weggeruimd werd bij het leggen der fundamenten voor een gevangenhuis te Rouen, en volgens cleghorn neemt men
- ↑ Men zie hierover girardin. Sur la germination de quelques graines antiques in Journ. de Pharm. et de Chim. 1849 Jan., p. 46, en het verslag van henslow in de vergadering der Brittish Association van 1851.