— 186 —
was bleek, want leverrier deelde zijne uitkomsten mede aan den sterrekundige galle te Berlijn, en op den avond van denzelfden dag was het onbekende hemelligchaam reeds gevonden.
Deze voorbeelden kunnen bewijzen, tot welke verbazende hoogte de geest van den mensch zich kan ontwikkelen, indien men, door goed onderwijs voorbereid, zijne studiën met ijver voortzet en dan met standvastigheid en volharding een gesteld doel tracht te bereiken. Doch niet alleen de plek aan den hemel, waar de nieuwe planeet zich moest bevinden, werd door die berekening aangewezen; ook haar gewigt volgde onmiddellijk daaruit. Wie zal zich thans nog verwonderen, wanneer beweerd wordt, dat het gewigt des aardbols berekend en betrekkelijk vrij naauwkeurig berekend is? Ook is de wijze hoe dit geschiedt geenszins zeer ingewikkeld en moeijelijk te begrijpen; integendeel, ze is zoo eenvoudig dat een ieder er zich gemakkelijk mede kan bekend maken. Wij hebben daarom ook gemeend, dat dit onderwerp bij vele lezers belangstelling zoude opwekken, en zullen dus trachten, op de volgende bladzijden zoo eenvoudig mogelijk de wijze der bepaling van het gewigt des aardbols te ontvouwen.
Alvorens wij echter daarmede aanvangen, moeten wij eerst op een zeer eenvoudig natuurverschijnsel opmerkzaam maken, dat wel algemeen bekend is, maar toch zelden met oplettendheid wordt gade geslagen. Dit verschijnsel bestaat in het streven van alle ligchamen, zonder uitzondering, om zich naar elkander toe te bewegen; een bewijs dat zij, zoo als men dit doorgaans uitdrukt, elkander aantrekken. Dat alle ligchamen door onzen aardbol aangetrokken worden, bemerken wij ieder oogenblik, want juist deze aantrekking doet ze zich naar de aarde toe bewegen, zoodra zij daarin niet verhinderd worden; juist deze aantrekking maakt ze zwaar. Om echter de aantrekking zigtbaar te maken, die twee kleine ligchamen, welke op eenigen afstand van elkaar geplaatst zijn, op elkander uitoefenen, dit is niet gemakkelijk en vereischt fijne en naauwkeurige werktuigen. Maar zoodanige proeven zijn eigenlijk overtollig. Ziet gij niet de waterdeeltjes der droppels zamenhangen; insgelijks de droppels zelve aan de boomtakken en bladen? Neemt