— 218 —
mij bekend is, heeft niemand er zich op toegelegd minder kostbare voeten voor zakkijkers te vervaardigen, buiten plössl te Weenen. Plössl vat den kijker, door schroefdraden, in een' koperen ring, aan welken een beugel is bevestigd, die uit twee stukken bestaat, welke zich door een scharnier om elkander laten bewegen, en die in eene houtschroef uitloopt. Die houtschroef grijpt in het boveneinde van een' houten drievoet. De kijker verkrijgt zijne vertikale beweging door den beugel, om het scharnier, om te buigen en zijne horizontale beweging alleen door de houtschroef te draaijen in de opening, in welke zij grijpt. Deze voetjes zouden op omtrent twee malen zoo veel als de geheele kijker van molteni komen te staan, en zij zijn volstrekt onbruikbaar, eensdeels omdat de bewegingen des kijkers, vooral om de houtschroef, alleen met horten en stooten kunnen plaats hebben, anderdeels omdat de kijker, op die voetjes, in eene onophoudelijke trillende beweging is. Een voet voor eenen kijker moet, zal hij bruikbaar zijn, aan verschillende eischen voldoen. De kijker moet zich, op dien voet, naar alle punten van den hemel laten rigten en blijven staan, in den stand, waarin hij geplaatst wordt; hij moet zich ligt en zacht laten bewegen, om een hemellicht in zijne beweging te volgen, en hij mag op zijnen voet noch trillen, noch waggelen. Aan al die eischen voldoet een houten voetje, door mij bedacht en in fig. 6 afgebeeld. Aan een houten blokje a zijn drie schuinsche voeten bevestigd, die onmiddellijk op eene tafel komen te rusten. Het geheel heeft eene hoogte van juist eene halve Ned. el. Boven op het blokje a zijn twee klossen vastgemaakt, tusschen welke eene houten lat b b is geplaatst, die eene