— 219 —
lengte heeft van omtrent 3½ Ned. palmen. In de bovenzijde van die lat is eene breede, spits toeloopende, gleuf gemaakt, in welke de kijker wordt gelegd, die, aan beide uiteinden van die lat stevig wordt vastgebonden. Met die lat verkrijgt de kijker zijne op- en nedergaande, d.i. zijne verticale beweging. Door ieder van beide klossen, op het blokje a bevestigd, loopt eene houtschroef, wier uiteinde in eene ronde punt is afgevijld. Tusschen de twee punten van die houtschroeven wordt de lat b b genepen, welke zich, om die punten, met groote gemakkelijkheid en zuiverheid laat bewegen, zonder dat tusschen de lat en de punten, om welke zij zich beweegt, eenige speling bestaat, die den kijker zoude doen waggelen. Ontstaat er tusschen die punten en het hout, door slijting, eenige speelruimte, zoo kan men die in een oogenblik wegnemen, door slechts de houtschroeven, die met hunne draden in de klossen grijpen, een weinig aan te zetten, iets waartoe men, zoo men geenen schroevendraaijer heeft, een mes of een stuk geld gebruiken kan. Men moet den kijker in zulk eenen stand op de lat bevestigen, dat het geheel om de punten der houtschroeven nagenoeg in evenwigt is, en, bij het gebruik van de sterrekundige oogbuis, zoodanig als dit door fig. 6 wordt aangewezen. Het spreekt van zelf dat de kijker, met de lat, niet in elken willekeurigen stand zal blijven staan, zonder dat hij door eene wrijving daartoe wordt gedwongen. Om die wrijving te verkrijgen, is aan de lat b b van onderen een houten boogje bevestigd, loopende door eene opening in het blokje a, zonder met dit blokje zelf in aanraking te komen. Aan het blokje a is, ter wederzijde van het houten boogje, een omgebogen stukje staalplaat bevestigd, dat, met eene ligte veerkracht, tegen het houten boogje drukt. Het boogje, dat met den kijker en de lat b b bewogen wordt, wordt daarbij bestendig tusschen de genoemde veertjes genepen, die den kijker met eene toereikende kracht vasthouden, in den stand waarin hij gesteld wordt, en toch, vooral dan wanneer men het boogje met een weinig vet besmeert, zijne vrije beweging niet beletten. De kijker verkrijgt zijne horizontale beweging alleenlijk door het geheele voetje om te draaijen, op de tafel waarop het rust. Dit gaat ligter dan men, zonder het