— 260 —
en den onwelkomen nabuur verwenschende, die zijne komst in den omtrek aankondigde. Maar naauwelijks deed zich het gebrul luider en meer in de nabijheid hooren, of het woord bestierf op ieders lippen; met uitgestrekten hals en de schrik op het gelaat, luisterde elk naar die ontzettende muzijk, en eene eerbiedige stilte toonde den indruk, dien de taal van den koning der dieren op allen maakte.
Wij hadden kort te voren, bij de expeditie in het Baborgebergte, den Arabier gezien in den strijd tegen de Fransche wapenen, en steeds den onbezweken moed bewonderd en de koele doodsverachting, die een karaktertrek is van dat merkwaardige volk. Vanwaar, vroegen wij ons zelven af, die zigtbare angst en onrust, door het leeuwengebrul op die moedige mannen verwekt? Het was, omdat in menig gevecht met hen de leeuw steeds de sterkste was gebleven, en omdat, zoo hij soms overwonnen werd, de zege altijd te veel offers had gekost.
De leeuw, zoo als men hem ziet in de menageriën, jong gevangen en opgevoed als de huishond, van moedermelk en vrije lucht beroofd, met slaperigen blik, mager en moedeloos, is niet meer het trotsche dier, dat in het gevoel zijner meerderheid door de bosschen treedt, brullende om roof. Het is een schoon gezigt den koning van het woud in de plegtige stilte van eenen Afrikaanschen nacht bij helderen maneschijn te zien voorbijgaan; maar vreesselijk is de indruk, wanneer hij gewond, woedend van smart, uit de struiken stort; met vlammend oog en te berge gerezene manen een oogenblik stil staat voor de hem wachtende jagers, zijne prooi kiest, en in weerwil der kogels bliksemsnel zijn slagtoffer neêrrukt en het stervende den dood geeft.
En toch wordt er bij het Fransch-Afrikaansche leger een man gevonden, die, gansch alléén, des nachts den leeuw tegemoet treedt en den strijd met hem waagt. Gevoel van pligt om de stammen van hunnen geduchten vijand te verlossen, en mannelijke fierheid om te verrigten wat de hoogmoedige Arabier niet durft, in één woord, om hem eerbied af te dwingen voor zijne overwinnaars, heeft hem gedurende vele jaren zijn leven doen wagen, en zes-en-twintig dooden vielen onder zijne kogels. Door de stammen: Bou-Seïd, den leeuwenman; door de Franschen: le tueur de lions genoemd,