— 264 —
toegepast,—daar de Arabier als herdervolk eenen ingeboren afkeer van wouden heeft,—is mede oorzaak, dat het oude Mauritanië sints het verblijf der Romeinen geheel van aanzien veranderd is. De reiziger is verwonderd, reeds op eenigen afstand van Constantine, de omstreken woest en onvruchtbaar te vinden, hetgeen toeneemt naarmate hij de Sah'ra nadert. Kalkbergen met kale verweerde kruinen, sluiten den gezigteinder af; uitgedroogde klei vormt de vlakte waar hij door henen rijdt, en zijn paard dreigt telkens te struikelen in de kloven, door de verschroeijende zonnestralen veroorzaakt; hier en daar liggen oesterbanken met de versteeningen der voorwereld door de winterregens blootgespoeld; boomen zijn zeldzaam en bosschen alleen in de verte langs het ontoegankelijke gebergte zigtbaar. Hij trekt door de puinhoopen van Romeinsche steden, langs de oude heerbaan; zijn weg voert hem door de neergestorte poort en voorbij menige tempelruïne: maar de rijke tuinen en bosschaadjen, die haar eertijds omringden, zijn verwoest en verbrand; de rivier die de wallen omsloot, van lommer beroofd, is verdroogd, eenzaamheid heerscht alom; en moedeloos in de brandende hitte, drukt hij het paard de scherpe stijgbeugels in de zijden en draaft verder voort, door zijne spahi's gevolgd.—Zoo reist hij door, lange, lange dagen; de zon wijst de uren aan, de buks verschaft het avondmaal en elke doeär ontvangt hem gastvrij met het klein gevolg.—Eindelijk trekt hij door de bergengte van El-Cantara de schilderachtige oasis van dien naam binnen, en nu ontmoet hem eene nieuwe wereld;—hij werpt echter slechts in het voorbijrijden een' blik op de Arabische jonge vrouwen, die onder de palmboomen zitten buiten de poort, en hare verborgene schoonheden in de fontein afspiegelen; na eene korte nachtrust in de caravanseraï, wordt na twee dagreizen Biscara bereikt; nog één dagrid verder en zijn voet betreedt de woestijn.—Maar hier slaat hem de weemoed om het hart, en een onweerstaanbaar verlangen naar leven, groen en water, drijft hem terug naar de noordelijker streken.
Ook de leeuw heeft behoefte aan schaduw en aan eene heldere bron; nimmer vertoont hij zich zoo ver zuidelijk, en zijne geliefkoosde verblijfplaatsen in de provincie Constantine zijn: het gebergte