Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/287

Deze pagina is gevalideerd

— 273 —

Bey, die eene ontvlugting vreesde, had hen laten boeijen zoodanig, dat het been van den éénen door denzelfden ijzeren ring aan dat van den anderen geklonken was. Hoe de zaak eigenlijk toeging weet niemand, maar toen de Chaouch (scherpregter) kwam om het vonnis te volbrengen, was de gevangenis ledig. Na vergeefsche moeite aangewend te hebben om den noodlottigen ring te verbreken, hadden de broeders, wien het gelukt was te ontvlugten, het vrije veld bereikt; zij verborgen zich des daags in de bosschen en zetten 's avonds hunnen togt voort. Des nachts ontmoette hen een leeuw; de twee roovers begonnen met steenen te werpen en uit alle magt te schreeuwen, maar het dier ging vóór hen liggen en keek hen strak aan. Daar bedreigingen niet hielpen, smeekten zij innig om hun leven, maar de leeuw sprong toe en verscheurde den eenen broeder naast den anderen, die zich dood hield. Toen hij zijne prooi verslonden had tot op het been dat vastgeklonken was, beet hij, vergramd over den tegenstand, dit door onder de knie, en verwijderde zich om te gaan drinken aan eene nabijgelegene bron. Niet ten onregte vermoedende, dat de leeuw terug zou keeren, vlugtte de overgeblevene zoo snel mogelijk, en het toeval willende dat hij een ledige silo[1] vond, kroop hij daarin, het been van zijn' broeder medeslepende. Niet lang zat hij in zijn schuilhoek, of de leeuw kwam terug en ging heen en weder langs den silo, brullende van woede, tot dat de dag aanbrak en het dier verdween. Toen nu de vluchteling uit den kuil kroop, zag hij zich omringd door de ruiters van den Bey, die hem op het spoor waren; één van hen wierp hem over het paard, en in wilde galop ging het naar Constantine terug, waar hij op nieuw in den kerker geworpen werd. De Bey wilde het verhaal zijner ruiters niet gelooven, en liet den man vóór zich komen, altijd het bloedige been achterna slepende. Ahmet-Bey was wreed maar regtvaardig, en dacht dat de uitgestane doodsangst voor straf volstaan kon. Hij liet den ijzeren ring verbreken en schonk hem het leven.

 

 
  1. Vrij diepe kuil met naauwe opening, waarin de Arabieren hun graan bewaren.