Het klinkt menigeen voorzeker vreemd, wanneer wij de dampkringslucht, die luchtvormige zee die onzen aardbol omgeeft, een voedsel voor den mensch noemen, dat ten eenenmale onmisbaar te achten is; onmisbaarder nog dan die zelfstandigheden, die door ieder onder de voedingsmiddelen gerekend worden, zoo als: brood, vleesch, water enz.—De oorzaak dier zoo schaarsche oplettendheid, welke wij aan de lucht schenken, is niet verre te zoeken: schijnbaar gering toch is hare werking op onze zintuigen; noch het gezigt, noch de smaak, noch de reuk, noch het gehoor verkondigen ons haar bestaan; ja zelfs het gevoel doet ons slechts nu en dan, wanneer de lucht in beweging is gebragt (wind of togt) aan haar denken; en ook hier nog zijn er slechts weinigen, die de lucht als eene stoffelijke weegbare zelfstandigheid zich voorstellen; van daar dat er velen zijn, die het naauwelijks weten, meerderen nog die er niet aan denken dat die lucht bestaat; vandaar dat hare overgroote waarde voor ons levensonderhoud door de meesten ten eenenmale uit het oog verloren wordt. Het is dan wel niet overbodig te achten, om de aandacht onzer lezers op deze zoo onmisbare zelfstandigheid te vestigen; ik stel mij daarom voor, de dampkringslucht vooral uit het oogpunt van voedende zelfstandigheid te beschouwen en tevens aan te toonen, hoe men deels uit onkunde, deels uit zorgeloosheid maar al te dikwijls een voedsel bederft, dat ons door de Voorzienigheid zoo ruimschoots wordt aangeboden; hoe ook hier weder eene geheel ongelijke bedeeling plaats vindt bij de meer en min gegoede standen der maatschappij, terwijl het eene gave geldt, die voor allen even onmisbaar is.
Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/288
Deze pagina is gevalideerd