— 279 —
schutten; maar al worden die openingen naar de steeg geopend, zoo is de ruil meestal geen voordeel. Ik heb u, waarde lezers, de rustplaats geschilderd van den vermoeiden arbeider, waarvan de meesten in het zweet huns aanschijns voor zich en de hunnen een voedsel hebben verdiend, waarvan de verhouding tot goed en genoegzaam voedsel, bijna gelijk staat met de verhouding van die bedorven tot goede en voldoende lucht. En welke zijn de gevolgen van het leven in die bedorven lucht? Behoef ik ze u te noemen, terwijl de ondervinding der laatste jaren ons nog allen grievend voor oogen staat; waar toch zocht de cholera bijna uitsluitend hare slagtoffers? Of moet de oorzaak daarvan elders gezocht worden? Een feit uit ons eigen land, en wel in de stad Groningen, neemt te dien opzigte allen twijfel weg. Eene philantropische vereeniging heeft in 1845 aldaar in tien verschillende streken van de stad 100 armenwoningen laten bouwen, en wel met de noodige zorg voor goede luchtverversching. Terwijl in 1826 te Groningen eene epidemische ziekte heerschte, die in de arme buurten 1 van de 3 à 4 inwoners wegrukte, zoo bestond diezelfde verhouding ook in 1849 toen de cholera er heerschte; in de nieuw gebouwde huizen echter stierven toen slechts 5 van de 400 à 500 bewoners.
Nadat wij de treurige gesteldheid van de armen, als gevolg van onkunde en onvermogen hebben nagegaan, moeten wij de woningen binnentreden van den gegoeden burger, en eens nagaan hoe het daar gesteld is.
Daar treffen wij ruime met alle gemakken voorziene kamers, met opene haarden, die eene vrij goede luchtverversching aanbrengen; maar bij menigeen zijn die kamers in den regel gesloten en worden slechts enkele malen ontsloten, wanneer men vreemden zal ontvangen; tot verblijf en slaapplaatsen van het huisgezin en dus van de dierste panden moeten andere kamers dienen, lage opkamertjes of lage vertrekken, somwijlen half onder den grond, in ruimte bijna gelijk aan de vertrekken der armenwoningen.
Zetten wij onze wandeling voort, en treden wij de schoollokalen binnen, de plaatsen waarin wij onze lieve kinderen, die tot hunne ontwikkeling de versche lucht zoo zeer noodig hebben, het grootste