— 290 —
zoo zijn, alsof men door eene dunne buis zacht blaast. Maar pettenkoper heeft daarbij eene tweede zaak geleerd, die van zeer groot gewigt is, dat namelijk, wanneer men den steen of het hout nat maakt, men met het sterkste blazen er hoegenaamd geen lucht door krijgt, en dat dus de steen en het hout dan luchtdigt geworden zijn. Hij oordeelt, naar wij vermeenen te regt, dat veel van het nadeelige van het bewonen van vertrekken met vochtige of ook nieuw gemetselde muren, aan het gebrek van ventilatie door de muren moet worden toegeschreven.
Mogt deze oppervlakkige beschouwing over de lucht, als voedsel voor den mensch, de aandacht van menigen lezer op het groote gewigt van versche lucht voor de gezondheid vestigen, zoowel tot verbetering van zijnen eigenen toestand en dien der zijnen, als ook vooral tot verbetering der woningen onzer arme natuurgenooten.