— 334 —
de eigenlijke kasuaris.
(Casuarius galeatus).
Deze soort, bij welke men misschien twee rassen moet onderscheiden, wijkt in vele opzigten geheel en al van den Emeu af. Zij is voornamelijk gekenschetst door den grooten, met hoorn bekleeden helmachtigen knobbel, welke zich boven op den kop verheft; door haren smallen bek met ver naar voren geplaatste neusgaten; door haren naakten en fraai blaauw gekleurden kop en bovenhals, die gedeeltelijk met roode wratachtige knobbels bedekt is, terwijl onder de keel twee lange roode lobben hangen; door hare vleugels, welke in stede van met pennen, eenvoudig met vijf, aan de punt afgeronde, schachten zonder vlaggen voorzien zijn; door hare tamelijk korte pooten, en hare zwarte vederen. Jongere voorwerpen intusschen zijn bruinachtig van kleur, en de fraaije roode en blaauwe kleuren van den hals zijn, even als de zoogenaamde helm, nog weinig zigtbaar.
De Kasuaris bereikt eene hoogte van ruim vier voet. Ofschoon voornamelijk van plantenvoedsel levende, eet hij ook allerlei kleine dieren. Zijn stemgeluid is zwak en brommend; somtijds laat hij ook fluitende toonen hooren. De eijeren, drie tot vier in getal, en in kleur en aanzien met die van den Emeu overeenstemmende, worden in het zand gelegd.
Deze vogel bewoont Ceram, Boeton, de Aroe-eilanden, Nieuw-Guinea, en werd eenige jaren geleden ook op de noordkust van het vaste land van Australië waargenomen. Hij werd voor het eerst in 1597 naar Europa, en wel naar Amsterdam gebragt. Nadat dit levend voorwerp gedurende vier maanden in die stad voor geld te