— 356 —
en er is niet aan te twijfelen, of dit aantal zal door de voortgezette nasporingen der natuuronderzoekers nog aanmerkelijk vergroot worden,[1] Bij dat groot aantal diersoorten moeten wij nog voegen die menigte van dieren, die tot vroegere tijdperken der schepping behooren en thans uitgestorven zijn, maar wier overblijfselen in den schoot der aarde bewaard zijn gebleven en thans als 't ware de letters uitmaken van het schrift, door welks ontcijfering wij ons eenig denkbeeld vermogen te vormen van die vroegere geschiedenis onzer aarde, van welke ons noch geschrevene oorkonden, noch overlevering iets kunnen berigten. Ook onze kennis van die uitgestorvene, fossile diersoorten wordt van dag tot dag rijker; doch hoe oneindig vele moeten er bestaan hebben, van welke wij nimmer eenige kennis zullen erlangen, omdat zij tot die uitgebreide dierklassen behooren, welke geene harde ligchaamsdeelen bezitten, en daarom ongeschikt zijn om in den schoot der aarde bewaard te blijven. Dit inderdaad ontzettend aantal verschillende diersoorten moet, willen wij ons een zoo veel mogelijk juist denkbeeld vormen van de verbazende verscheidenheid in het dierenrijk, nog vermenigvuldigd worden door het aantal der ontwikkelingstrappen, die elk dier doorloopt van het oogenblik af, dat het nog slechts als kiem aanwezig is, tot op den tijd, wanneer het als volgroeid en volkomen ontwikkeld kan worden aangemerkt;—trappen van ontwikkeling, op elke waarvan het dier verschilt van hetgeen het op den voorgaanden was en op den volgenden wezen zal. En wanneer wij dan daarenboven nog verschil opmerken bij de individuen van elke soort, dan worden wij gedrongen om dat onmiskenbaar streven der Natuur naar verscheidenheid aan te nemen als een hoofdbeginsel dat haar bij de vorming van het dierenrijk geleid heeft,—als eene van de grondwetten der dierlijke schepping.
Blijven wij evenwel niet staan bij eene bloote bewondering dier zoo rijke verscheidenheid, maar gaan wij verder, en vragen wij, waarin haar grond gelegen is, welke de middelen zijn, waardoor
- ↑ Volgens carpenter zijn er thans 1700 levende soorten van zoogdieren, 8000 van vogelen, 1200 van kruipende dieren, 8000 van visschen, 15000 van schelpdieren, 150000 van insekten bekend.