— 358 —
planten,—even goed als het meest zamengestelde gewervelde dier en de trotsche woudboom,—en zij verdienen dientengevolge, even als deze, den naam van volkomen. Spreekt men alzoo, zonder nadere bepaling, van een "onvolkomen dier," dan kan daaronder geene diersoort, maar slechts een gebrekkig gevormd of verminkt individu verstaan worden; en in dit opzigt heeft b.v. de plantkundige k. müller regt, wanneer hij de benaming van "onvolkomen" voor de allereenvoudigste planten (Protococcus-soorten, Desmidiaceën en Diatomeën) verwerpt, en beweert, dat deze even volkomen zijn, als de reusachtige eikenboom.
Maar wij kunnen de zaak nog op eene andere wijze beschouwen. En ten dien einde moeten wij eenen blik werpen op de verhouding tusschen de beide groote afdeelingen der organische natuur, het dieren- en het plantenrijk. Het is bekend, dat, hoe gemakkelijk het bij den eersten opslag schijnen moge een dier van eene plant te onderscheiden, evenwel op de vragen: wat is een dier? waardoor onderscheidt het zich van de plant? eigenlijk geen regt bevredigend antwoord te geven is, en dat de grenzen tusschen beide natuurrijken met geene voldoende zekerheid te trekken zijn. Men heeft een aantal eigenschappen opgegeven, die aan alle dieren, en aan geene enkele plant zouden toekomen, en uit die eigenschappen de bepaling willen opmaken van datgene wat men onder den naam van dier te verstaan heeft;—maar bij naauwkeuriger onderzoek stootte men telkens op dieren, die eenige dier eigenschappen niet bezaten, of men vond sporen van de eene of andere dierzelfde eigenschappen bij voorwerpen, die toch ongetwijfeld tot de planten moesten gebragt worden. Dáár, waar het dieren- en plantenrijk elkander raken, en waar men dus de grenzen tusschen beide zoude willen trekken, schijnen zich de voorposten van beide rijken ondereen te mengen, zoodat men moeijelijk bepalen kan, welke aan de eene, en welke aan de andere zijde dier grenzen te huis behooren. Dit is ook natuurlijk, indien men slechts in het oog houdt, dat de grenzen van het dieren- en plantenrijk daar gevormd worden door die wezens, wier bewerktuiging de eenvoudigst mogelijke is, en die dus in de weinige bijzonderheden dier bewerktuiging wel op elkander moeten