Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/376

Deze pagina is gevalideerd

— 362 —

wanneer wij b.v. een dier een aantal zeer verschillende bewegingen met vlugheid, juistheid en kracht zien uitoefenen, daaruit besluiten, dat zijne bewegings-organen op zeer volkomene wijze moeten zamengesteld, en daardoor tot krachtige en veelzijdige werkingen in staat zijn.—Even als verder de voortbrengselen eener fabriek die van eene andere in tweederlei opzigt kunnen overtreffen, te weten in hoeveelheid en in hoedanigheid, zoo kan dit ook met de voortbrengselen der verrigtingen van een dierlijk organisme het geval zijn. Bij voorbeeld: wanneer een dier verder springen kan dan een ander, dan bezit het eene meerdere volkomenheid dan dat andere, eene meerdere volkomenheid, die haren grond heeft in de hoeveelheid van het product dier beweging. Indien het daarentegen zijne bewegingsorganen tot meer onderscheidene bewegingen en met meer juistheid en vaardigheid bezigen kan, dan het andere, dan is dit eene hoogere soort van volkomenheid, welke berust op de hoedanigheid van het product. Het is vooral het verschil in hoedanigheid der voortbrengselen van de werkingen van het dierlijk organisme, dat de meerdere of mindere volkomenheid der dieren bepaalt; maar toch heeft de natuur dien anderen weg, welke de hoeveelheid dier voortbrengselen ten grondslag heeft, niet onbetreden laten liggen. Dit zal ons blijken, wanneer wij bedenken, dat de som der krachten, de magt, om het in één woord uit te drukken, waarover een ligchaam beschikken kan, in 't algemeen evenredig is aan de massa en het volume van dat ligchaam. En dan is het wezenlijk opmerkelijk, dat die diersoorten, die in onze rangschikking lagere plaatsen bekleeden, wel met vele uitzonderingen, maar toch over 't geheel kleiner zijn, dan de hooger staande. De Infusoriën zijn de kleinste van alle dieren, de Polypen, schoon grooter, zijn toch altijd nog klein; de Mollusken, die hooger staan dan de Polypen, zijn ook doorgaans veel grooter dan deze, maar worden op hunne beurt overtroffen door de gewervelde dieren, bij welken de gemiddelde grootte des ligchaams het aanmerkelijkst is. Ditzelfde neemt men waar, wanneer men de groepen, in welke elke dezer groote afdeelingen zich splitst, met elkander vergelijkt; men denke b.v. aan de knaagdieren onder de zoogdieren.