Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/381

Deze pagina is gevalideerd

— 367 —

dieren, die wij beschouwd hebben, kan hiervan wel geene sprake wezen, daar bij hen spijsvertering en voeding één, en niet van elkander af te scheiden zijn. Dit is zelfs nog bij vele Polypen het geval. Doch bij andere Polypen (Alcyonium palmatum b.v.) en vele Zeenetels beginnen zich afzonderlijke werktuigen voor den vochtsomloop te vertoonen, welke werktuigen of kanalen echter slechts aanhangsels van de spijsholte zijn. Bij de Stekelhuiden, vele Ringwormen en de Weekdieren scheidt zich de circulatie-toestel geheel van die der spijsvertering af. In 't eerst bewegen de vochten zich echter nog in holten, in tusschenruimten, wier wanden slechts gevormd worden door de omliggende deelen; later worden die holten afzonderlijke kanalen, met eigene wanden, dat is te zeggen, zij worden vaten. Tevens voert de natuur eene belangrijke verdeeling van den arbeid bij die vochtvoerende holten en vaten in. Dienden namelijk in den beginne alle vaten om het voedingsvocht, niet alleen naar de verschillende ligchaamsdeelen, maar ook om het van deze weder terug te voeren, zoo zien wij daarentegen later een dubbel stelsel van vaten, een slagaderlijk en een aderlijk ontstaan, waarvan het eerste de vochten in centrifugale, het tweede in centripetale rigting voortleidt.—Bij zeer vele lagere dieren zijn het de vaten zelve, en deze alleen, die de in hen bevatte vochten voortstuwen; bij anderen wordt deze verrigting daardoor bevorderd, dat een der vaten eene grootere ruimte en krachtig zamentrekkende wanden bezit, zooals het ruggevat der Duizendpooten, Spinnen en Insekten. Dit centraalvat, in omvang en vorm gewijzigd, wordt eindelijk een hart, dat in zijn' eenvoudigsten vorm, zooals bij de Schaaldieren, slechts ééne holte bezit. Bij de meeste Weekdieren en bij de Visschen bezit het twee, eene, die soms dubbel is, ter ontvanging, eene ter voortstuwing van het vocht. Tot dus ver geschiedde de beweging van het voedingsvocht door het geheele ligchaam, en die door de ademhalingswerktuigen, onder den invloed van een enkel werktuig, van één enkel hart. Bij de Kruipende dieren vindt men den overgang tot eene nieuwe verdeeling van den arbeid, die, bij de Krokodillen bijna volkomen geworden, echter eerst bij de Vogelen en de Zoogdieren hare hoogste volkomenheid