— 368 —
bereikt; deze laatste namelijk bezitten een slagaderlijk en een aderlijk hart, waarvan het eene den grooten bloedsomloop door het geheele ligchaam, het andere den kleinen door de ademhalingswerktuigen bestuurt.
Aan den vochtsomloop sluit zich ten naauwste de ademhaling aan, door welke het aderlijk, van de verschillende deelen teruggekeerde bloed wederom in slagaderlijk veranderd wordt. Wij vinden hier alweder bij die dieren, die op den laagsten trap van bewerktuiging staan, en over de geheele oppervlakte des ligchaams ademhalen, deze verrigting met die der spijsvertering en voeding als versmolten en door dezelfde organen verrigt. Bij een aantal hoogere dieren, Stekelhuiden, Trilwormen, enz. bestaat echter bovendien een ademhalingstoestel in den vorm van kanalen, welke water opnemen. Bij vele Ringwormen treffen wij uitwendige blad- of pluimvormige werktuigen, of inwendige, door kleine openingen toegang tot de lucht verleenende blaasjes aan, die misschien ademhalings-organen zijn; in dat geval is dus hier de ademhaling eene op zich zelf staande, door afzonderlijke organen uitgeoefende verrigting. Bij de Insekten en vele Spinnen zijn die ademhalingswerktuigen zeer ontwikkeld: aan elke zijde des ligchaams vindt men smalle op knoopsgaten gelijkenden openingen (stigmata); elk stigma voert in eene kleine holte, waaruit eene luchtbuis (trachea) ontspringt, die zich met de uit de overige luchtgaten ontspringende buizen tot een luchtvatenstelsel vereenigt, dat zijne takken door het geheele ligchaam verspreidt, zoodat hier de van de ademhaling afhankelijke verandering der vochten door het gansche ligchaam plaats heeft. Bij de eigenlijke Spinnen en de Scorpioenen is de ademhaling meer gelocaliseerd, te weten in zakvormige, in den buik gelegene longen; bij de Schaaldieren daarentegen geschiedt zij meestal door op zeer onderscheidene wijzen geplaatste kieuwen.—Ik ga een aantal wijzigingen dier organen met stilzwijgen voorbij, om dadelijk te komen op de Gewervelde dieren, onder welke bij de Visschen nog geene volkomene afscheiding tusschen de spijsverterings- en ademhalingswerktuigen bestaat, daar bij hen de lucht door dezelfde opening binnen de kieuwen treedt, door welke het voedsel in den slok-