— 373 —
Hetgeen ik hier slechts in groote en breede trekken heb mogen en kunnen schetsen, is, gelijk van zelf spreekt, voor groote ontwikkeling vatbaar. Oneindig veel grooter is het aantal wijzigingen, die elke der beschouwde verrigtingen van het dierlijk organisme ondergaat, en men kan elke verrigting wederom in een aantal onderdeelen ontleden. En overal zullen wij den invloed van hetzelfde beginsel ontwaren, overal zullen wij de verdeeling van den arbeid, de localisatie der verrigtingen, in de hand der natuur het voorname middel zien uitmaken, waardoor zij de dieren tot hoogere volkomenheid opvoert, alzoo een verschil in die volkomenheid te weeg brengt, en daardoor aan haar streven naar verscheidenheid voldoet.
Thans wensch ik nog opmerkzaam te maken op eenige bijzonderheden, die wij bij dezen gang der natuur kunnen waarnemen.
In de eerste plaats herinner ik, hoe ik bij den aanvang van dit opstel gewezen heb op de verscheidenheid, door de natuur gebragt in de levende schepping, in 't bijzonder in de dierlijke, en hoe wij er toe gedrongen werden om dat streven naar verscheidenheid aan te nemen als een hoofdbeginsel, dat zij bij de vorming des dierenrijks gevolgd is. Zij heeft zich echter bij die vorming evenzeer gehouden aan een ander hoofdbeginsel, hetgeen, oppervlakkig beschouwd, met het beginsel der verscheidenheid in tegenspraak schijnt te zijn: het is het beginsel van de grootste spaarzaamheid in het gebruik der middelen, door welke zij die verscheidenheid te weeg heeft gebragt. De natuur brengt namelijk, bij al haar streven naar verscheidenheid, slechts zelden iets geheel nieuws voort; meest altijd gaat zij zóó te werk, dat zij denzelfden grondvorm of typus, een en hetzelfde organisme, een aantal malen herhaalt, maar telkens met eene betrekkelijk geringe wijziging van enkele deelen. Een paar voorbeelden mogen dit ophelderen. Er zijn thans meer dan zevenduizend vogelsoorten bekend,—en toch berust die groote verscheidenheid onder de vogelen slechts op uiterst geringe wijzigingen van een zamenstel, dat bij alle vogelen in den grond hetzelfde is en blijft. Ieder kent den meikever of zoogenaamden