Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/392

Deze pagina is gevalideerd

— 378 —

hier sprake is, moet noodzakelijk de volmaaktste soort van elke lagere afdeeling den overgang uitmaken tot de minst volmaakte soort van de onmiddelijk volgende hoogere afdeeling. En als nu, gelijk beweerd werd, de gansche levende schepping ééne reeks uitmaakte, dan zou de volmaaktste plant de overgang zijn tot het minst volmaakte dier; het infusiediertje zoude dan een eenigzins meer volmaakte eikenboom zijn, of welken anderen tweezaadlobbigen boom men voor de volmaaktste plant houden wil. Dit is echter te ongerijmd om eenige wederlegging te behoeven.—Maar ook wanneer men twee afzonderlijke reeksen van georganiseerde wezens aanneemt, eene van planten en eene van dieren, dan kan, ten minste bij de dieren, toch aan geene zoodanige onafgebroken keten gedacht worden.

Want, in de eerste plaats, heeft de natuur, wanneer zij eene soort of geslacht boven de daarmede het naast verwante verhief, dit niet altijd gedaan door die soort of dat geslacht in alle opzichten volkomener te maken; integendeel, veeltijds heeft zij die hoogere ontwikkeling slechts bepaald tot sommige deelen van het organisme, terwijl die soort of dat geslacht in andere bijzonderheden vaak lager staat dan die dieren, waarboven het in dat ééne opzigt verheven werd. Wanneer eenig orgaan of stelsel van organen bij een dier A volkomener ontwikkeld is dan bij B, dan kan B weder ten aanzien van andere organen hooger staan dan A;—in één woord, de eene volmaking is bij de dieren geheel onafhankelijk van de andere. Bij voorbeeld: de haaijen en roggen, visschen met een kraakbeenig geraamte, staan ten dezen aanzien beneden de overige visschen, die een beenig geraamte bezitten; maar daarentegen staan zij boven deze, wegens de veel grootere volkomenheid van hun zenuwstelsel en hunne voortplantingsorganen. De Schaaldieren, de Krabben en Kreeften, staan hooger dan de Weekdieren in onderscheidene opzigten, vooral ten aanzien van de werktuigen, waarmede zij zich voortbewegen; maar de toestel voor den vochtsomloop is bij vele Weekdieren meer ontwikkeld, dan bij de Schaaldieren. En zoo is het in een aantal gevallen.—Hieruit volgt dan reeds, dat er aan eene enkele reeks niet te denken is, maar eerder aan een aantal reeksen, waarin de soorten niet naar hare volstrekte volkomen-