Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/425

Deze pagina is gevalideerd

— 15 —

Gaan wij, ten einde zulks duidelijk moge blijken, daartoe in de eerste plaats na, wat kurk eigenlijk is en hoe zij zich vormt. Duidelijkheidshalve zullen wij echter aan deze beschouwing een zeer algemeen overzigt van de zamenstelling der plantenweefsels laten voorafgaan.

Elke plant bestaat geheel uit cellen, dat is uit zeer kleine, doorgaans alleen door het mikroskoop zigtbare, vliezige blaasjes. Deze kunnen trouwens nog zeer verschillen in gedaante. Zij kunnen kogelrond, eirond, vierkant, veelhoekig, zelfs stervormig zijn, terwijl andere, b.v. die, welke het hout- en bastweefsel zamenstellen, zeer lang en smal zijn, zoodat zij als het ware den vorm van holle draden of vezelen hebben. Eindelijk zijn er nog andere, die, omdat zij door geheele of gedeeltelijke verdwijning harer boven elkander geplaatste tusschenwanden, gepaard aan nog andere wijzigingen in het maaksel der zijdelingsche wanden, tot holle buizen worden, welke in sommige planten eene aanzienlijke wijdte verkrijgen, den naam van "vaten" dragen. Wij behoeven ons voor ons doel echter niet te begeven in eene uitvoerige beschrijving van deze verschillende soorten van cellen, noch de wijze na te gaan, hoe zij zich vormen en vervormen, want de weefsels, waarbij wij hier hebben stil te staan, bestaan alle uit cellen van eene zeer eenvoudige gedaante, die gedurende hare verdere ontwikkeling weinig verandering ondergaat. Eene algemeene opmerking mogen wij hier echter niet achterwege laten, namelijk, dat alle cellen, zoolang zij nog deelnemen aan de levensbewegingen der plant, eenen vochtigen inhoud hebben, een sap, waarin verschillende stoffen bevat zijn, die, hetzij voor de vorming van nieuwe cellen binnen in de oude reeds bestaande, of voor andere verrigtingen dienen; doch zoodra de cellen hare levenswerkzaamheid verloren hebben, verdwijnt ook die vochtige inhoud, en in de plaats daarvan treedt lucht. In de meeste gevallen blijven dan echter zulke weefsels, die uit werkelijk reeds afgestorven cellen bestaan, nog met de plant zamenhangen; zij blijven daarin aanwezig, en in dat opzigt onderscheidt zich derhalve de plant van het dier, bij hetwelk in den regel eene verwijdering en uitwerping van de verbruikte deelen plaats grijpt. Deze