Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/426

Deze pagina is gevalideerd

— 16 —

doode weefsels hebben echter, in weerwil dat daarin alle omzettingen en wisseling van stoffen hebben opgehouden, toch nog niet alle beteekenis voor de plant verloren. Zoo b.v. zijn de cellen der oude houtlagen, die het binnenste van eenen stam innemen, geheel verdroogd en met lucht gevuld; maar zij dienen dan nog tot het daarstellen van een stevig geheel, dat den boom tegen het geweld des storms bestand maakt, en evenzoo zal het ons straks blijken, hoe de kurklaag, welke den stam bekleedt, ofschoon werkelijk een dood weefsel zijnde, toch door beschutting der daarbinnen gelegen teedere, nog levende weefsels voor de plant van het hoogste gewigt is.

Gelijk reeds gezegd is, bezitten de stam en de oudere takken onzer boomen zulk eene kurklaag, die men reeds dadelijk herkent aan de gewoonlijk grijze of grijsachtig bruine kleur. In jeugdigen leeftijd ontbreekt zij echter en zijn de takken doorgaans groen, soms rood. De oorzaak hiervan is, dat dan het buitenste laagje, hetwelk als een vlies den tak of de jeugdige loot bekleedt, en waaraan men den naam van de "opperhuid" geeft, geheel bestaat uit eene enkele laag van digt aaneen gesloten liggende cellen, die glasheldere wanden bezitten en een meestal waterhelder sap bevatten, dat slechts bij sommige planten rood gekleurd is. Opperhuid van een vlierboom
Fig. 1
Is het sap echter, gelijk gewoonlijk, kleurloos, dan moet de tak zich groen vertoonen, omdat, door de doorschijnende opperhuid heen, de dieper gelegen cellenlagen gezien worden, welke eene groene kleurstof bevatten, die men chlorophyl of bladgroen noemt.

De nevenstaande afbeeldingen, bij eene 200malige vergrooting geteekend, kunnen hiervan eenig denkbeeld geven. Fig. 1 stelt een klein gedeelte voor der opperhuid van eenen jeugdigen tak van eenen vlierboom, verkregen door met een scherp mes even eene kleine insnijding in eene schuinsche rigting te maken, en nu het dunne, tusschen het mes