— 19 —
de meeste gevallen, en althans bij alle eigenlijke boomen, de kurkvorming eenen aanvang neemt. Dit geschiedt eenvoudig door verdeeling der daar aanwezige cellen. Men ziet namelijk binnen in eene cel (zie fig. 2 p) een aanvankelijk zeer dun tusschenschot ontstaan, dat allengs dikker wordt, en tevens worden de twee aldus gevormde cellen grooter, waarna zich hetzelfde in de binnenste dezer beide cellen weder herhaalt; en daar nu gelijktijdig, of kort na elkander, ook de overige cellen derzelfde laag zich aldus door het ontstaan van tusschenschotten vermenigvuldigen, zoo kan men zich ligtelijk voorstellen, hoe, door voortgezette celverdeeling, na eenigen tijd tusschen de opperhuid en de schors zich eenige cellenlagen gevormd hebben, waar men de rigting, in welke de celvermenigvuldiging heeft plaats gegrepen, nog daaraan herkennen kan, dat, gelijk uit fig. 3 blijkt, de cellen op min of meer regelmatige rijen achter elkander geplaatst zijn.
Fig. 3 Reeds hierin onderscheiden zich de kurkcellen van de schorscellen, maar bovendien ook nog daardoor, dat zij digt aaneen gesloten liggen, zonder spoor van tusschencellige holten; iets dat van veel gewigt is te achten, omdat daardoor het doel, waartoe de kurklaag eigenlijk bestemd is, namelijk beschutting der daar binnen gelegen weefsels, alleen kon bereikt worden. Ook maken wij nog opmerkzaam op de min of meer geslingerde wanden, die aan vele kurkcellen eigen zijn, aanduidende, dat de groei in de ruimte sterker geweest is, dan die der overige weefsels, zoodat de wederzijdsche cellen als het ware elkander hebben zoeken te verdringen. Eindelijk zijn die wanden steeds licht bruinachtig geel gekleurd, terwijl daarentegen de wanden der meeste overige plantencellen geheel doorschijnend en kleurloos zijn. Wat den inhoud aanbelangt, zoo is deze aanvankelijk een sap, dat slechts door weinige daarin zwevende deeltjes troebel is, doch in de oudere, dat