— 20 —
is in de buitenste kurkcellen, verdwijnt dit allengs en wordt dan door lucht vervangen.
Uit het gezegde blijkt dus, dat de kurk zich door celverdeeling der buitenste schorscellen vormt, en derhalve gestadig van binnen aangroeit. Intusschen wordt niet alleen daardoor, maar ook door den groei der overige inwendige weefsels, de omvang van den tak of stam al grooter en grooter, en daar nu de vroeger beschreven opperhuid al spoedig ophoudt in dien groei te deelen, zoo is het noodzakelijk gevolg, dat na eenigen tijd de opperhuid afsterft, scheurt en lapsgewijs wordt afgestooten, zoo dat dan de kurk de buitenste oppervlakte inneemt.
Fig. 4 In fig. 4 is zulks voorgesteld; bij n m is reeds eene scheur in de opperhuid. Tevens kan men in deze afbeelding, en in fig. 3, vergeleken met fig. 2, zien, hoe, vóór dat deze verscheuring plaatsgrijpt, de opperhuidcellen nog eenigzins van vorm veranderen door zich in de rigting van den omtrek uit te rekken, en aldus eenigermate aan eenen grooteren omvang van het deel te beantwoorden.
De hier gegeven schets van de wijze der kurkvorming in het algemeen bestaat slechts uit eenige hoofdtrekken, met opzettelijke weglating van vele bijzonderheden, welker vermelding ligtelijk het hier ontworpen beeld zoude verduisterd hebben. Enkele dier bijzonderheden willen wij echter nog aanstippen, ten einde rekenschap te geven van de in het oog loopende verschillen, welke de kurklaag bij onderscheidene boomen aanbiedt. Elk weet toch, dat de oppervlakte der stammen van onze eiken, beuken, linden, ypen,