Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/432

Deze pagina is gevalideerd

— 22 —

lagen laat scheiden, die de dikte en buigzaamheid van papier bezitten. Minder bekend is het welligt, dat de Laplanders het aanwenden tot vervaardiging van schoenen, touw- en mandenwerk. Even als bij den Plataan worden ook bij den berk de oudere kurklagen lapsgewijs afgestooten, doch dit geschiedt eerst wanneer hij vele jaren oud is en dan nog veel minder regelmatig, dan bij eerstgenoemden boom. De oorzaak hiervan is gelegen in de uitrekbaarheid der cellen, die de kurklagen zamenstellen, zoodat in deze, in weerwil dat de stam in omvang toeneemt, toch niet ligtelijk scheuren ontstaan. Eerst wanneer die omvang sterk is toegenomen, vangt zulks aan, en tevens vertoont zich dan de witte kleur in de geheel doode lagen, wanneer de wanden verbleeken, terwijl hare holten zich met lucht vullen, die—gelijk genoeg bekend is uit schuimend zeepsap,—zich in fijn verdeelden toestand altijd wit vertoont.

Eindelijk zijn er eenige planten, waarbij zich de kurkvorming niet enkel bepaalt tot de buitenste schorslaag, op de boven beschreven wijze, maar waar zij ook in de meer inwendig gelegen deelen plaats grijpt, zoo zelfs dat zij geschiedt in den omtrek der bastvezelbundels, die onder de eigenlijke schors gelegen zijn. Voorbeelden hiervan leveren de wijnstok en Clematis, en het gevolg van deze eigendommelijke kurkvorming is, dat de kurk hier niet afgestooten wordt in lappen, maar als vezelachtige draden, die dan, behalve de gewone kurkcellen, ook bastbundels bevatten.

Reeds vroeger hebben wij opgemerkt, dat niet enkel de oppervlakte van stammen en takken, maar ook onderaardsche stengels en wortels dikwerf daardoor bekleed worden. Wij noemden als zoodanig de schillen der aardappels; ook de Dahliaknollen kunnen hiervan een voorbeeld leveren. Maar behalve de gewone, regelmatige kurkvorming, heeft er ook eene zoodanige plaats, die alleen het gevolg is van beleediging der oppervlakte van plantendeelen. Zoo b.v. zien wij aan sommige vruchten, vooral duidelijk aan pruimen, na kwetsing van de opperhuid door de eene of andere oorzaak, grijs-bruine vlekken ontstaan, die bij onderzoek blijken de zamenstelling van het kurkweefsel te bezitten, en in het algemeen kan men stellen, dat waar bij jeugdige saprijke deelen een