— 34 —
Ten bewijze van de menigvuldigheid van de kleinere soort strekke, dat ik in Junij l.l. in weinige oogenblikken, in een ondiep en modderig slootje van geringe lengte, een twintigtal ving, en er meer dan twintig nestjes verzamelde. Het zal niet te ruim gerekend zijn, als men aanneemt, dat op dat plekje veertig nestjes waren, die elk gemiddeld zes-en-veertig eitjes bevatten, waaruit derhalve 1840 maskers kunnen komen. Velen strekken anderen dieren tot prooi, en kunnen op andere wijzen verloren gaan, maar niemand kan twijfelen of er blijven zeer velen overig. De groote tor vindt men hier mede niet zelden, maar doorgaans in geringer getal.
Wij handelen eerst over den grooten pikzwarten Waterkever.
Met regt draagt het insekt den naam van de groote, want het overtreft in geheele ligchaamsontwikkeling elke soort van zijn geslacht, ja ook die van andere geslachten van torren, die bij ons en elders in Europa plegen huis te houden. De gewone lengte is 4½ Ned. duimen. Aan de glinsterend zwarte kleur van het geheele ligchaam, vooral van de gansche rugvlakte, ontleent zij den bijnaam van pik-zwarte (piceus), haar door linnaeus gegeven. De Fransche schrijvers noemen dit insekt Hydrophile brun, hoewel het niet blijkt dat het in hun land eene eigenlijk bruine kleur zou hebben. De bruine tint, aan de kleine tor niet zelden waarneembaar, als zij
Fig. 1 onder water is, komt minder bij de groote voor.
Zie hier eene volwassene, mannelijke tor, in natuurlijke grootte, naar de afbeelding van lyonet. Het is fig. 15 van pl. 1 in lesser, Théologie des Insectes, avec remarques de lyonet (1742), of fig. 12 van pl. 13 in lyonet Recherches sur l'anatomie et les metamorphoses d' Insectes; ouvrage posthume publié par de haan. (Parijs 1832.)