— 36 —
één: fig. 13, d. De beide achterste paren verschillen bij de seksen niet en zijn ware zwempooten. De voet is gerekt, aan den buitenrand eenigzins getand, aan den binnenrand verbreed door stevige haren. Aan het laatste lid zijn twee kleine nageltjes en een spoor.
Onze tor leeft steeds in het zoete water, en bedient zich slechts bij wijlen van hare vleugels om een ander verblijf op te zoeken. Dit schijnt in den avond of 's nachts plaats te hebben. Een traag zwemmer kan men haar niet noemen, maar er zijn er die sneller zwemmen. Lyonet vindt voor dit minder snelle als oorzaak, dat beide paren zwempooten niet gelijktijdig, noch paar voor paar bewogen worden, maar b.v. de regter poot van het tweede paar en de linker poot van het derde worden opgetrokken, terwijl de linker van het tweede en de regter van het derde paar worden uitgestrekt. Evenwel schiet de tor soms met groote snelheid naar beneden en bezigt hierbij alle zwempooten, hetgeen noodig is, omdat het insekt ligter is, dan water, en dus neigt te drijven. Vandaar dat het zich onder water aan planten, steenen enz. vasthoudt, en er langs kruipt. Het is uit dien hoofde raadzaam dergelijke voorwerpen te plaatsen in de glazen, waarin men ze bewaart, om hen waar te nemen. Houdt men de tor lang buiten het water, dan zal zij niet meer kunnen onderduiken en bij de pogingen om te zwemmen meestal bezwijken.
Niettegenstaande miger waterplanten "het voornaam voedsel" van de groote watertor noemt, aarzelen wij niet haar voor een waar roof- of vleeschetend dier te houden. Trouwens evengenoemd natuurkundige voegt er bij, dat zij ook met gretigheid doode larven en waterslakken verslinden. Frisch hield (Beschr. v. allerley Insecten, II, 32. Berl. 1721.) torren, zoowel die bij hem uit de pop kwamen, als die hij ving, gedurende den winter in het leven en zegt hen gevoed te hebben met koolbladeren en andere groenten. Zij aten er echter in verschen staat niet van, maar in toestand van ontbinding en verrotting. In het voorjaar poogden zij uit het water te komen, verzwakten, schimmelden, werden met slijm bedekt en stierven. Het blijkt dat hij hun eigenlijk voedsel niet kende en zij dus een ziekelijk leven leidden in het vuile water. Anderen hebben hen in gevangenschap met meel gevoed. Wormen, jonge kikvorschen,