— 38 —
lijkend onderzoek, heeft men later teregt begrepen, dat er eene scheiding behoorde plaats te hebben, omdat er niet alleen in uitwendige deelen, maar ook in inwendige organen en verrigtingen standvastig verschil bestaat. Er is een nieuw geslacht gesticht, met name Hydrophilus, Waterminnaar, waaronder onze torren voorkomen, de eerste als H. piceus d.i. pikzwarte, de andere als caraboides d.i. loopkeverachtige of aardtorachtige. De bovengenoemde Dytisci zijn onder het geslacht van dien naam verbleven.
Het zou in dit opstel niet passen over alle bijzonderheden van verschil tusschen de aangestipte geslachten te handelen, wij vestigen alleen de aandacht op de sprieten: werktuigen, die algemeen bij de insekten voorkomen en voornamelijk als zetels van den gevoel- of tastzin bekend zijn, terwijl men er doorgaans weinig of niet aan denkt, dat zij ook eene andere bestemming kunnen hebben. Deze sprieten zijn in het geslacht Hydrophilus voorzien van een knodsvormig einde, hetwelk gevormd wordt door boven elkaâr, als om eene as geplaatste, bladvormige geledingen. Bij Dytiscus daarentegen zijn de sprieten, hoewel uit geledingen bestaande, geheel en al draadvormig. Zie hier ter vergelijking de afbeeldingen van nitzsch (fig. 2 A. B.) en eene van mij (fig. 3).
In fig. 2 A ziet men den spriet uitgestrekt met de gewone rigting der geledingen, uit een eenigzins ander standpunt, dan bij B. Men onderscheidt terstond negen geledingen, waarvan N°. 9 het groote, gekromde wortellid is, 5 tot 8 kleinere, gladde geledingen