Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/452

Deze pagina is gevalideerd

— 42 —

de zonderlinge vooronderstelling uitsprak, dat de tor zich, door het mastje te vormen, ontdoet van overvloedige zijdestof, die anders, na voltooijing van het werk, in het ligchaam zou terugblijven en schadelijk werken. Vroeger had hij teregt de meening voorgestaan, die wij zoo even mededeelden. Het schijnt daarenboven, dat door het mastje wisseling van lucht in het nest kan plaats vinden, hoewel het geen buisje is, maar bestaat uit rondom elkaâr liggende lengtedraden, waarvan de buitenste de binnenste steeds in lengte overtreffen.

Doorsnedes nestje
Fig. 7. Fig. 8.

De grondslag van het mastje is eene min of meer driehoekige vlakte, begrensd door eenen verheven rand. Aan den benedenkant van deze vlakte merkt men eene plek, b, van dunner weefsel op, waardoor zich de maskers een uitweg naar het water banen. Het komt mij voor, dat te dezer plaatse ook geschikte gelegenheid is tot luchtwisseling. Het ligchaam van de coque is eivormig, nu eens wat ronder, dan eens wat langwerpiger. De afbeeldingen van lyonet en miger stellen de nestjes voor, nadat zij ontdaan zijn van uitwendig aanhangende deelen; althans zoo zuiver, als deze zijn, zag ik er geene. In dat van fig. 7 ziet men de oppervlakte bezet met gedeelten van bladen van Fonteinkruid en gewoon slootvlag of flap. Dit laatste en eendekroos zijn veeltijds aanwezig. In geen geval zijn de bladen regelmatig om het nest geplooid of is er eene orde en regelmaat in de plaatsing; zij zijn als 't ware toevallige inmengsels in het buitenst weefsel, deelen, die slechts losjes aan de buitenste draden, toen zij nog versch en kleverig waren, aanhingen. Misschien kan men ook de gladheid van het nestje van