— 45 —
Het spinsel vloeit uit twee buisjes, aan het achtereinde van het ligchaam, zoo als gedurende de bewerking duidelijk te zien is; fig. 9, 11 en 13, a. Elk buisje geeft gelijktijdig eenen draad.
Het wijfje, want dit spint alleen, legt zich aan de oppervlakte van het water op den rug en verbergt het achterste gedeelte van het ligchaam en de twee paar achterpooten onder een weinig vlag, kroos of een blad, latende de voorpooten of ook wel de middelste er boven, vrij en onbedekt. Met laatstgenoemde spreidt de tor het vlag enz., over haar buik uit, zoover noodig. In deze houding, fig. 10, begint zij terstond eene witte zijde te spinnen tegen den onderkant van het vlag; welk spinsel men er doorheen ziet schijnen. Naarmate zij voortspint drukt zij met de voorpooten het spinsel tegen haar ligchaam aan, zoodat er eene ronding ontstaat, waarvan haar buik de mal is. Nadat deze eerste laag, die het bovenst of dak van het nestje moet uitmaken, voltooid is, 't geen in minder dan een half uur gebeurt, keert de tor zich om, zoo als fig. 12 voorstelt. Zij spint nu eene laag, tegenovergesteld aan de eerste, om den benedenkant of bodem van het hulkje te vormen, terwijl zij de kanten van de beide helften, al spinnende, vereenigt. Ook nu heeft de buik gediend tot mal van deze wederhelft. Zoo wordt in den tijd van omstreeks vijf kwartier een blinde zak gevormd, terwijl nu de tor zich, gedurende omstreeks twee uren, stil schijnt te houden, de rug opwaarts gekeerd. Bij naauwlettend