Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/458

Deze pagina is gevalideerd

— 48 —

Meestal duurt het vertoef van de maskers in het nestje één dag, en als zij het dan verlaten, zwemmen zij vrij in het water rond, doch vereenigen zich in den eersten tijd nog gaarne in kleine hoopjes. Zij voeden zich met kleine waterslakken, vooral Bulini, wormpjes, kikvorsch-larven enz. Miger gaf hun ook raauw vleesch en in stukjes gesneden groote slakken.

Het masker, fig. 14, heeft een plat, ruimvellig, geringd, zwart ligchaam met weêrzijds geplaatste, kleine, vleezige, onbehaarde luchtopeningen. Er zijn korte, rolronde staartaanhangsels, a. De kop is rond, glad, roodachtig bruin, voorzien met sprieten, die drie eenigzins gewimperde geledingen hebben. Er zijn stevige kaken tot het vatten en verkleinen van de prooi. De pooten zijn donker gekleurd, kort, platachtig, gewimperd en met een klaauwtje gewapend; zij dienen tot zwemmen en vastklemmen aan waterplanten of andere voorwerpen en de prooi. Dat het masker bij aanraking een zwart, stinkend vocht van zich geeft, was reeds aan frisch bekend. Zij komen van tijd tot tijd aan de oppervlakte van het water, om adem te halen; men vindt hen ook stil liggen aan slikkerige slootwallen, even boven water.

Fig 14 en 15
Fig, 14. naar Lyonet, XII.  Fig. 15. naar Miger, Fig. 8.

Eer de larven poppen worden, vervellen zij meer dan eens. Schubaert deed de belangrijke waarneming, dat de larve, tijdens de vervelling, inderdaad luchtringen aan iederen ring van het ligchaam bezit, zoodat de vervelling der luchtbuizen geschiedt, even als bij andere torren-larven, terwijl men dan ook aan het ligchaam der pas vervelde larve, bij vergrooting, duidelijk de openingen ziet. Zij sluiten zich echter spoedig en slechts de achterste blijven voor de ademhaling open.