— 32 —
{hwe|bruikers|gebruikers}} gewoon zijn die er op te zien, en het hun, al hechten zij er overigens niet aan, gemakkelijker is te zeggen: de barometer staat op Veranderlijk, dan: hij staat op zóóveel duimen of streepen.
Met dit al zijn er, gelijk ik reeds vroeger erkende, vele menschen, die vlijtig den barometer waarnemen en die daardoor in staat zijn om, dikwijls vrij gelukkig, het een en ander aangaande den toestand des weders te voorspellen. Maar zien deze alleen en uitsluitend naar den barometer? Gewis niet! Zij gaan, niet den stand, maar den gang des barometers na; niet het zoo of zoo hoog staan, maar het rijzen of dalen, het meer of min snelle daarvan en de meer of min plotselinge afwisselingen daarin, nemen zij in aanmerking, en, deze aanduidingen met die van andere verschijnselen, wier beteekenis zij door de ondervinding hebben leeren schatten, vergelijkende, maken zij, uit dit alles te zamen, als slotsom eene weêrvoorspelling op, die somtijds geheel, op andere tijden slechts ten halve, enkele malen ook wel eens glad verkeerd uitkomt.
Het is dus klaar, dat toen ik boven zeide: "gelukkig hij die een goed weêrglas bezit," ik daarmede slechts het oordeel en de uitspraak van het algemeen, geenszins mijne eigene opinie ter nederstelde. Had ik dit laatste willen doen, ik had zeker gansch anders gesproken, en liever hém gelukkig genoemd, die in zijn bedrijf niet van het weder, welks veranderlijkheid bij ons ten spreekwoord is geworden, afhankelijk is, en die, als het zijn genoegen geldt, zich boven de kleine teleurstellingen, welke het weder ons bereidt, even als boven zoo vele andere verdrietelijkheden des levens, weet te verheffen.