— 51 —
wordt, hoe het in bijzonderheden zaamgesteld is, spreekt hij evenmin, als miger. De laatstgenoemde vergenoegt zich zelfs met niets mede te deelen, dan dat hij, behalve de coque van de groote tor, die van Hydrophile caraboide en picipède gevonden heeft, welke onbekend waren. Andere schrijvers zijn óf even kort óf zwijgen er van; niemand, zoo ver ik weet, heeft de nestjes afgebeeld.
Zie hier eenige, waarvan fig. 16–18 in 1814 geteekend zijn naar voorwerpen, gevonden bij Leiden; de overigen, in dezen zomer, bij Groningen en Velp.
Al deze nestjes vertoonen, als de boven beschrevene, een mastje, met eenen driehoekigen grondslag, en hebben eene eivormige gedaante, terwijl het geheel uit eene zijdeachtige stof gesponnen is. Zij hebben dit eigenaardigs, dat zij steeds door een blad of bladvormig deel omgeven en als beschut worden. Onder het groot getal cocons van deze soort, door mij waargenomen, heb ik er slechts