Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/462

Deze pagina is gevalideerd

— 52 —

twee gezien, die naakt waren. Men mag dit als toevallig beschouwen, omdat eenige andere nestjes, in dezelfde sloot gevonden, slechts omhuld waren met bijna verrotte wilgenbladen, die ligtelijk geheel konden verloren gaan.

De omstandigheden bepalen eenigzins de soort van het blad, maar twee eigenschappen worden er bovenal in vereischt. Het moet niet te breed en niet te stijf zijn. In het eerste geval kan de tor de bladschijf niet bespannen, overklemmen; in het laatste kan zij het blad niet naar eisch buigen. In een slootje, langs hetwelk eene heg van hagedoorn staat, vond ik de meeste nestjes omgeven door een blad van dezen boom. Elders waar wilgen waren, zijn bladen van deze gebezigd: zoo ook eikenbladeren, enz., maar geene heb ik, dezen zomer, in grooter getal (64 onder de 107) verzameld, dan die met de tweeslachtige Duizendknoop of Roowilg (Polygonum amphibium) waren vervaardigd, eene plant, die veelvuldig aan slootwallen en ondiepe slooten groeit, en wier lancetvormige bladen, even als die der wilgen, een zeer geschikte gedaante hebben. Eenmaal vond ik een nestje omhuld met een blad van de groote brandnetel. Van de breedere bladsoorten kwamen meest jongere voor. Van de blaartrekkende Ranonkel (Ranunculus sceleratus) zag ik slechts de meer eenvoudige of slippen van de breedere gebruikt. Doch ik mag hier in geene meerdere bijzonderheden treden, maar wijs den lezer op fig. 21, waar hij zien kan, dat het der tor niet te doen is om de soort van stof, d.i. om het blad, maar om den vorm en de buigzaamheid. Het omkleedsel namelijk van deze coque, den 7 Julij te Velp gevonden, was een strookje wit papier, hetwelk toevallig op het water dreef.

Vergelijkt men fig. 16–18 met fig. 19 en 20, dan ontwaart men den invloed van den bladvorm. In de eerste figuren, nog afkomstig uit mijnen studententijd, omgeeft het wilgenblad het spinsel geheel, zoodat er niets dan de beide uiteinden van de cocon te zien zijn. Het blad van fig. 19 en 20 is van de gemeene Vorschbeet (Hydrochaeris morsus ranae), waarvan ik slechts één voorbeeld zag, niettegenstaande het algemeen voorkomen van deze waterplant. Dit blad liet slechts toe den rand een weinig benedenwaarts te buigen (fig.20 b b), ter-