Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/464

Deze pagina is gevalideerd

— 54 —

te flaauw; zij moet, zal er een doelmatige vorm of mal ontstaan, over de dwarse as en over den rug van het mannetje gaan. Het paar keert zich plotseling om en verandert van rigting, d. i. het wijfje komt te staan en dwars over het blad. Ik beken nog niet volkomen te weten, hoe dit geschiedt, zonder dat het blad zich ontrolt, en durf hetgeen ik meen gezien te hebben, voor geene stellige waarneming laten doorgaan.

Hoe dan ook, het torrenpaar is omgeven (of in zeldzame gevallen bedekt, fig. 19) door het blad, en het spinwerk daar binnen vangt aan. Eerst wordt de achterste opening (fig. 17 a) door spinsel gesloten en terstond daarna de bodem van den blinden zak (fig. 20 c'), en voorts omstreeks de helft van de cocon gevormd. In dit gedeelte worden de eitjes gelegd, op soortgelijke wijze, als van de groote tor vermeld is. Daarna spint het diertje de voorste helft van het nest en vult de ruimte daarvan met een los weefsel. Er rest nu nog de voorste sluiting (fig. 17 en 22 a) te maken, waarvan het bovenst het mastdriehoekje is, waarop eindelijk het mastje wordt geplaatst. Hierbij dient opgemerkt, dat men de ware gedaante van dit mastje niet wel leert kennen aan voorwerpen, die reeds eenigen tijd oud zijn; dan schijnt het afgeplat-rond en spits, doch versch is het driekantig en soms merkbaar aan de punt verbreed.

Slaat men den gang der bewerking naauwlettend gade, dan blijkt, dat de hoogte van de cocon bepaald wordt door de hoogte van beide diertjes zaamgenomen, en door de rigting, die zij aannemen. De bodem c' fig. 20 wordt alleen door het achterlijf van het wijfje bereikt, terwijl meer voorwaarts de dikte van beide individuen aanwezig is. En naarmate het spinnen vordert, komen beide meer en meer buiten de coque, doch het mannetje is er het eerst geheel buiten. Lettede men nu niet op de veranderde rigting, het zou onverklaarbaar wezen, hoe het blad aan het vooreinde (fig. 17 en 22) zoo hoog opgetipt kan wezen en dikwerf eenen driehoekigen vorm vertoont. Bedenkt men echter, dat naarmate het paar buiten het nest geraakt, de hoofden meer dalen, dan begrijpt men, dat het achterlijf van het wijfje ten laatste het blad (fig. 22 bij b) moet opligten. Hier komt nog bij, dat op dit tijdstip de achterpooten geplaatst