— 73 —
eenmaal met volkomene juistheid het uur van den dag aanwees, zoude het toch weldra, in meerdere of mindere mate, daarvan zijn afgeweken. Nu is geen uurwerk in zich zelf volkomen. De tijdvakken, waarin zijne wijzers hunne wentelingen volbrengen, zijn altijd in meerdere of mindere mate veranderlijk, en zonder bepaalde onderzoekingen zal geen uurwerk ons met de gewenschte juistheid den tijd doen kennen. Die onderzoekingen moeten in de eerste plaats den stand, en in de tweede plaats den gang van het uurwerk betrefien. Door den stand van het uurwerk verstaat men zijne aanwijzing op een bepaald uur van den dag, en door zijne fout het verschil tusschen zijne aanwijzing op een bepaald oogenblik, en den tijd dien het, op dat oogenblik, moest aanwijzen. Door den gang van een uurwerk verstaat men het verschil tusschen een bepaald tijdvak, bij voorkeur van eenen dag, en het tijdsverloop, dat gedurende dat tijdvak, door het uurwerk wordt aangewezen. Het is klaar, dat wanneer men den stand van een uurwerk op twee verschillende tijdstippen met juistheid heeft bepaald, daaruit de gang van het uurwerk, in het tijdsverloop tusschen die bepalingen, kan worden afgeleid. Waren de waarnemingen zoo wel als het uurwerk volmaakt, zoo zoude men de fout van het uurwerk slechts op twee verschillende tijdstippen behoeven te bepalen, om op elk willekeurig oogenblik, uit de aanwijzing van het uurwerk, den tijd met juistheid te kunnen afleiden. Wegens de onvermijdelijke fouten der waarnemingen en veel meer wegens de veranderlijkheid van den gang des uurwerks, moet men echter de bepaling van zijne fout dikwijls herhalen, en naar aanleiding daarvan de genoemde veranderlijkheid in rekening brengen.
De bepaling van de fout eens uurwerks op een bepaald tijdstip, noemt men in het algemeen tijdsbepaling, en deze moet, zoo wel in het dagelijksch leven als in de sterrekunde, bij herhaling worden volbragt, zoo men den tijd met de noodige juistheid kennen wil. Die noodige juistheid is echter in de sterrekunde geheel anders dan in het maatschappelijk leven, en daarom behoeft men in het een de hulpmiddelen niet, die in de andere onmisbaar zijn. Sterrekundige bepalingen zijn nimmer naauwkeurig genoeg, en hoezeer