DE BAOBAB.
De aan den Senegal groeijende Baobab of Apenbroodboom (Adansonia digitata L.) is bekend wegens den hoogen ouderdom, dien hij bereikt en de zonderlinge gedaante van zijnen stam, die dikwijls dikker is van boven dan van onderen, zijnde hij het dikst onmiddelijk onder den aanvang der takken en alzoo meer of min van eene omgekeerd peervormige gedaante. De boom groeit naar evenredigheid meer in de breedte en dikte dan in de hoogte, en wordt zeker zeer oud, al gist men ook, dat de boom aan den Senegal, door adanson gemeten, waarvan de stam 70 voeten hoog was en eene dwarse middellijn van 25—27 voeten had, en door hem op eenen ouderdom van 5150 jaren berekend is, uit meer dan éénen stam was te zamen gegroeid. Men heeft zoodanige boomen gezien, welker stam eene dikte van 32 Rijnl. voet had. (Zie von humboldt, Natuurbeschouwingen, II, bl. 69–72.)
Duchassaing te Guadeloupe (Botan. Zeitung 1852, p. 296) vestigt de aandacht op het koortsverdrijvend vermogen, dat aan de schors van dezen boom eigen en met dat van de kinabast te vergelijken is, waarom de schors van den Baobab ook reeds onder den naam van Koortsbast van Senegal (cortex Chinae Senegalensis) in den handel in Duitschland voorkomt en tot veel mindere prijzen dan echte kina verkrijgbaar is. Daarenboven worden de bladen des Baobabs door de negers in Afrika fijngesneden en onder den naam van lalo bij hunne dagelijksche spijze, de koeskoes, eene pap uit zwarte gierst (Holcus spicatus) bereid, tot veraangenaming van den smaak bijgevoegd. Eindelijk wordt ook uit het eenigzins meelige vruchtvleesch van dezen boom, met water vermengd, een aangename, verkoelende, zuurachtige drank bereid.