— 107 —
5 Ned. duimen uit het tandvleesch steken. Men denke zich die in eenen mond, waarvan de omtrek bij haaijen van 20 à 30 voeten lengte, 6 voeten en meer kan bedragen!
Anderen hebben nog betrekkelijk langere tanden, waarvan ons de Stomias boa een voorbeeld oplevert. Bij sommigen zijn zij vast, zelfs zamengegroeid als het ware tot één stuk tand-ivoor, zooals bij vele zoogenaamde papegaaivisschen, een naam, die evenwel aan meer dan één geslacht wordt gegeven, zelfs van zeer verwijderde familiën, b.v. aan de Scari evenzeer als aan de Diodon's. De tandwisseling geschiedt bij de meesten voortdurend; steeds worden er oude uitgestooten en door nieuwe vervangen.
Bij de beschouwing van den kop der visschen in het algemeen is nog dit opmerkelijk, dat zij eigenlijk geene zoogenaamde physiognomie hebben. Zij vertoonen een strak en onbewegelijk gelaat, zonder eenige teekenen van hartstogten. Van menschen, die er altijd even onverschillig uitzien, heb ik dan ook wel eens overdragtelijk hooren zeggen: "zij zetten een visschengezigt!" Eenige uitdrukking nogtans is den visschen niet geheel te ontzeggen. Bij sommigen wordt deze eenigermate voortgebragt door de zijdelingsche beweging of uitzetting van de kieuwdeksels. Daarbij moet ik doen opmerken, dat zich dan ook naar die deelen een afzonderlijke zenuwtak begeeft, die overeenkomstig kan worden geacht met de aangezigts-zenuw bij hoogere dieren. Wat hun echter ten deze vooral ontbreekt, is de uitdrukking van het oog. Dit is bij hen niet meer dan een schaduw van dit heerlijke orgaan bij den mensch! De oogleden zijn onvolkomen of afwezig; wenkbraauwen ontbreken geheel, even als de oogharen en het traantoestel. En, hoewel de spiertjes daartoe voorhanden zijn, is het oog hoogst beperkt in zijne