— 114 —
slaap of liever groote onbewegelijkheid eenvoudig loosheid zijn, om alzoo minder te worden opgemerkt en onverwachts op hunne prooi te kunnen aanvallen.
Zagen wij dat de honger der visschen groot is, dorst,—dit beweren de zoölogen,—kennen zij niet. Even goed echter zou men de stelling kunnen verdedigen, dat deze dieren altijd dorsten. Immers zij drinken steeds:—bij al wat zij gebruiken treden veranderlijke hoeveelheden water mede in de maag! Ik twijfel zelfs niet, dat, wanneer een visch op het drooge ons zijn subjectief gevoel kon doen kennen, dit dier voorzeker niet minder behoefte aan drank, dan aan voedsel zou openbaren. Doch wie zal hier beslissen? Spraak toch is den visschen ten eenenmale ontzegd. Het is zelfs tot spreekwoord geworden: zoo stom te zijn als een visch. Maar zijn zij dit alle daadwerkelijk? Wanneer men "spraak" en "geluid geven" voor een oogenblik niet te scherp wilde onderscheiden, zoo antwoord ik: geenszins. Ook hier komen, als op zoo vele spreek- of magtwoorden, opmerkenswaardige uitzonderingen voor. Bij het verlaten van het water, maken verscheidene visschen, b.v. de blaasvisschen, eenig geluid. Sommigen doen dit slechts zwak, zelfs minder duidelijk hoorbaar dan het sissen of blazen van slangen. Bij anderen is het geluid veel sterker, zelfs op het knorren van varkens gelijkende. Vandaar wordt eene soort van Cottus de C. grunniens genoemd; en men weet dat sommige Trigla's algemeen als "knorhanen" te boek staan, anderen ook wel als "zeevarkens." Van den gewonen haring schrijft anderson, dat deze bij zijn sterven eenen zucht slaakt. Anderen voegden daar, waarschijnlijk overdreven, bij, dat bij het sterven van vele dezer visschen te gelijk, dit geluid de sterkte van een pistoolschot kan evenaren. De meest sprekende en het best geconstateerde voorbeelden van visch-geluiden worden aangetroffen in de familie der Sciaenoïden. De Sciaena Aquila b.v., een visch, die vooral in de Noordzee voorkomt, en in groote scholen gezellig leeft, maakt, ook onder water, soms vrij sterke geluiden. Althans men leest, dat de visschers dit geluid soms op 20 vademen diepte (meer dan 30 ellen) willen hebben vernomen. Zij zouden zelfs hierop afgaan, om de school met hunne netten te