— 116 —
altijd dezelfde is. In de gewone gevallen, b.v. bij de blaasvisschen, schijnt het eenvoudig een wrijvings-geruisch te zijn, te weeg gebragt door het snel ontsnappen van vroeger ingeslikte lucht of door ontwikkelde gassen uit de maag. Onder zamentrekking van de rugspieren en ribben worden deze, met meer of minder kracht, uitgedreven. Dit geschiedt niet alleen langs den mond, maar bij velen ook langs de kieuwopeningen. De kieuwplaten, maar vooral de kieuwdeksels kunnen daarbij in trilling geraken. Bij andere, en wel bij de genoemde Sciaenoïden, die de sterkste geluiden veroorzaken, vermoedt men, dat de zwemblaas daaraan, althans ten deele, het hare toebrengt. Men stelt, dat de lucht, die ook in deze bevat is, op de boven gezegde wijze wordt uitgeperst. Doch hiertegen moet worden in het midden gebragt, dat niet bij alle visschen, die geluid geven, zelfs niet bij den trommelvisch, gemeenschap van de zwemblaas met mond, maag of keel bestaat. Misschien is het bij de laatsten alleen verplaatsing van de lucht binnen in de zwemblaas; te meer, daar deze visschen zeer groote zwemblazen bezitten, met sterke spieren, en daar hunne blazen voorzien zijn van insnoeringen, ombuigingen en aanhangsels, van welke men geene andere verrigtingen kent.
sciaena aquila. (zwemblaas.) |
pogonias chromis. (zwemblaas.) |
De zwemblaas zelve heeft intusschen voorzeker nog andere en voor den visch veel meer gewigtige verrigtingen te vervullen. De inhoud dier blazen bestaat, in den regel, uit veel stikstofgas en een weinig zuurstof. Hierbij komen sporen van koolzuurgas, doch geene waterstof, welke men vroeger meende te hebben gevonden. Opmerkelijk is het verschil, dat ten aanzien van dien inhoud wordt