Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/530

Deze pagina is gevalideerd

— 120 —

tijden echter is hierin waarschijnlijk groote verandering gekomen. Althans de fossiele Ganoïden bewoonden de zee, terwijl de tegenwoordige representanten dier familie in zoetwater leven. Het blijkt ook uit de geologie, volgens opgaaf van vogt (Zoölogische Briefe) dat in hunne geheele aardrijkskundige verspreiding verandering is ontstaan. De visschen, welke thans alleen Zuidelijke wateren bewonen, schijnen zich vroeger veel hooger Noordwaarts te hebben opgehouden. Zoo b.v. komen de tegenwoordige visch-faunen der tropische zeeën grootelijks overeen met de fauna van de Middellandsche zee (Verona) uit de tertiaire aardperiode. Zoo vertoont de tegenwoordige visch-fauna van de Middellandsche zee zeer veel analogie met de tertiaire visch-fauna van Engeland (London) Intusschen kan ten deze voor als nog niet veel worden beslist, dewijl voor de vroegere perioden nog slechts kleine gedeelten der aardlagen onderzocht zijn, waarin fossiele visschen voorkomen, en deze meer bepaald voor Europa. Deze behooren grootendeels tot de kraakbeenigen. Been-visschen schijnen in de vroegere aardperioden niet veelvuldig te zijn geweest. Niettegenstaande vele en uitmuntende nasporingen is ook de kennis der tegenwoordige geographische verspreiding der visschen nog slechts in hare wording. Deze algemeene uitspraak daaromtrent kan echter nu reeds worden gedaan, dat er uiterst weinige of wel geene visschen zijn, die in alle werelddeelen en in alle zeeën of meren van dezen worden aangetroffen, alsmede dat er verscheidene visch-faunen reeds bekend zijn, welke een meer of minder bijzonder of plaatselijk karakter dragen. Een der sterkste voorbeelden eener zoodanige plaatselijke verhouding vertoont het overigens zoo veel verspreid geslacht Cyprinus. In de nieuwe wereld namelijk ontmoet men van hetzelve slechts weinige representanten en wel in Noord-Amerika; in de Zuidelijke helft van dit werelddeel geene.

Het verblijf der visschen is nog in andere opzigten uiteenloopend. Sommigen houden zich bij voorkeur op aan de kusten of aan de oeverkanten, anderen in het midden. Enkelen leven op groote hoogten boven het oppervlak der zee, anderen in hare diepe kolken; naar men aangeeft, tot op 2000 voeten diepte en meer. Zoo vond