— 127 —
der lichtstralen in den dampkring, hooger vertoonen dan zij werkelijk geplaatst zijn, moet dit ook het geval wezen met de voorwerpen op de aarde, voor wie de dampheffing of straalbuiging met hunnen afstand toeneemt. Bij gelegenheid van de Russische graadmeting, in het jaar 1829, heeft de beroemde struve vele onderzoekingen omtrent deze aardsche straalbuiging in het werk gesteld, en het bleek hem dat zij, tegen den ondergang der zon, altijd veel grooter was dan op andere uren van den dag. Die vergrooting van de straalbuiging moest noodwendig sterker te voorschijn treden, naar mate de voorwerpen verder verwijderd waren, en ver verwijderde huizen, die op den vollen dag even achter nabijgelegen voorwerpen verborgen waren, moesten zich, tegen den ondergang der zon, daarboven openbaren. Dit was reeds destijds voor struve een zoo bekend verschijnsel, dat hij daarvan regelmatig gebruik maakte, voor het meten van hoeken tusschen voorwerpen, die zich op den vollen dag achter andere verborgen. Er is dus geen oogenblik aan te twijfelen, dat de ooggetuigen van het verschijnsel bij Büderich, zoo zij eenen kijker te baat nemen, elken helderen avond het bewuste huis boven den heuvel kunnen zien verschijnen. Alleen op een paar bepaalde dagen van het jaar kunnen de stralen der ondergaande zon zoodanig op zijne ramen worden teruggekaatst, dat het een prooi der vlammen schijnt te wezen.
De geschiedenis van het bovennatuurlijk krijgsheer bij Büderich waargenomen, leert ons door een nieuw en treffend voorbeeld, wat de natuurkundige wetenschappen op de verstandsverlichting van het algemeen vermogen. Zulk een verschijnsel kon zich alleen door een zamenloop van toevallige omstandigheden openbaren, en zoude, voor een paar eeuwen, waanzinnige angstkreten over geheel Europa hebben doen oprijzen. Het heeft aanvankelijk een diepen en heilloozen indruk op zijne beschouwers gemaakt, maar binnen weinige dagen was het volkomen verklaard, en daarmede werd die indruk ten eenenmale uitgewischt.