— 146 —
Boven op deze plank A B rust een tweede, die iets kleiner is, en om eene spil c, die door het midden gaat, schuivende over de eerste, kan worden rondgedraaid. Men plaatst nu eerst de chambre obscure in a, en ziet, of de te projecteeren voorwerpen de gewenschte stelling hebben; daarna zet men de chambre obscure in c, draait de bovenste plank zoover om, totdat de voorrand r's met de lijn m n zamenvalt, die op het onderste vlak is getrokken, en wacht nu totdat het licht genoegzaam op de gevoelige laag heeft ingewerkt; daarna schuift men de chambre obscure in d, en doet den rand der bovenste plank de lijn o p bedekken; dan zal nu de tweede projectie ontstaan. Deze verrigting vereischt weinig tijds; te meer daar de beide lichtbeelden op eene en dezelfde plaat worden voortgebragt, door eerst de eene, dan de andere helft der plaat aan de werking van het licht bloot te stellen.
Het valt gemakkelijk in te zien, dat men bewegende voorwerpen, ook op deze wijze, onmogelijk voor den stereoskoop kan afbeelden. Maakt men de beide beelden tegelijk, dan zal ook dit niet buiten het bereik der photographische kunst blijven, want talbot, de veteraan in de photographie, heeft in 1851 van een gedrukt papier, dat zeer snel in de rondte werd gedraaid, bij eene oogenblikkelijke verlichting door electrisch licht, een volmaakt duidelijk photographisch beeld verkregen; in de Compt. rendus. T. XXXIII p. 623–627, heeft hij de wijze, waarop hij aan de eiwitlaag, over glas verspreid, die ongeloofelijke gevoeligheid wist te geven, blootgelegd. Zulk eene snelle lichtwerking zou de verwachting kunnen doen ontstaan, om nog eenmaal de maan, het digtst bij ons liggende hemelligchaam, met al hare verhevenheden in relief voor ons te zien, wanneer men haar, bij dezelfde schijngestalte, op twee verschillende plaatsen van het aardhalfrond zal hebben gedaguerreotypeerd.
Wij eindigen thans deze beknopte beschrijving, waarmede wij hopen iets te hebben bijgedragen, om de belangstelling in eene uitvinding, die haar ten volle waardig is, meer algemeen te maken, en de overtuiging te hebben versterkt, dat er voor den navorschenden geest geen aantrekkelijker studie is dan die der werking van het gezigtsorgaan.