Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/578

Deze pagina is gevalideerd

— 168 —

nemingen gedaan, ten bewijze, dat althans bij eenige visschen werkelijk gehechtheid aan elkaâr en liefde tot hun kroost bestaat. Zoo, bij voorbeeld, leest men, dat de meervallen veeltijds twee aan twee worden aangetroffen; naar gezegd wordt, mannetje en wijfje. Zoo zou zelfs de geduchte zwaardvisch in den regel zwemmen met zijn wijfje. Zelfs verzekerden ruysch en renard, doch voor de waarheid dezer mededeeling durf ik niet instaan, van den zoogenaamden kwikstaart (eene Holacanthus-soort), dat de mannetjes en de vrouwtjes dezer visschen zoo sterk aan elkander zijn gehecht, dat wanneer één van beiden gevangen wordt, de ander vrijwillig in 't net loopt of op den oever springt.

Een tweede en zekerder bewijs nogtans voor het liefde's element in het koude visschen-geslacht, bieden ons enkele der tegenwoordig goed beschrevene en wetenschappelijk bevestigde waarnemingen aan (overigens van een' enkelen visch reeds aan aristoteles bekend) over het maken van nesten door sommige visschen en het bewaken van hun broedsel. De jongen van den zoogenaamden grooten "Lau-lau", uit Z.Amerika, weder tot de Siluroïden behoorende, zouden steeds in de nabijheid zwemmen van de moeder, om zich, bij elk naderend gevaar, in hare mond-holte te verbergen. Enkele soorten van Doras, van Gobius, maar vooral van Gasterosteus,—eene soort stekelbaarsje,—graven hunne kuit in holten van den bodem en bewaken die, tot ze uit is gekomen, zorgvuldig, of wel zij bouwen werkelijk nesten, zoo als dit voor den laatsten inzonderheid door couch in 1843 het eerst, en later door coste en hancock is aangetoond. Deze nesten vervaardigen ze grootendeels uit zee- en zoet-water-wieren (of Algen), welke soms door veerkrachtige, kleverige zijdeachtige draden worden vereenigd, of bevestigd tegen rotswanden, koraal-stokken, groote waterplanten, enz. De wijze waarop zij daarbij te werk gaan en de latere verdediging der pas uitgekomen jongen, wordt onder anderen beschreven door richard schomburgk, die haar meer in het bijzonder heeft nagegaan bij den Callichtys coelatus. Een exemplaar van dezen vreemden zoet-watervisch van Guijana, met zijn nest en de jongen, is door hem geschonken aan het Museum voor de natuurlijke geschiedenis te Berlijn. Uit grashalmen, riet, biezen