Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/579

Deze pagina is gevalideerd

— 169 —

en andere plantendeelen opgebouwd en aan watergewassen vastgehecht, zou het nest van dezen visch overigens veel gelijken op kraaijen- of ekster-nesten. Het heeft den vorm van een hollen kogel. Van onderen bevindt zich eene ingangs-opening van ronde gedaante. Het gesloten gedeelte van den bol is slechts even beneden den waterspiegel geplaatst. De Indianen vangen den visch gemakkelijk door een netje onder de opening van het nest te houden en dan daar boven op even te kloppen. De verschrikte of vertoornde moeder vliegt met onbedachtzame vaart naar buiten, en vindt haren dood in het net.

Dat de visschen niet alleen zeer talrijk vermenigvuldigen, maar dat ze ook zeer oud kunnen worden, is bekend. Vele der daarvan geboekte voorbeelden zijn intusschen waarschijnlijk overdreven. Althans valt het moeijelijk geloof te slaan aan den bekenden snoek die, op eenen leeftijd van 267 jaren, in 1497 bij Manheim zou gevangen, 180 Ned. ponden zwaar en ruim 6 ellen lang zou geweest zijn! Zijn ouderdom wordt overigens verhaald duidelijk te zijn gebleken uit het opschrift van een' koperen ring, die hem, onder de regering van Frederik II, aan den staart was bevestigd. Andere voorbeelden worden door meer geloofwaardige getuigen medegedeeld, en zijn ook werkelijk opgehelderd door den betrekkelijk langzamen groei in gewigt en lengte, waarover door hederström en septfontaines reeds in vorige jaren belangrijke nasporingen voor den snoek en den paling zijn in het werk gesteld. Om slechts eene enkele opgaaf uit vele te kiezen, zoo leest men van snoeken die een 100-jarigen leeftijd hadden bereikt, van palingen, die naar berekening insgelijks minstens 90 jaren oud moeten geweest zijn van karpers die 150 jaren oud zouden zijn geworden. De laatste visschen kunnen, op hoogen leeftijd gekomen, er werkelijk zeer vreemd uitzien, en men beschrijft hen als waren ze dan met mos begroeid, "even als oude muren of ruïnes." Onlangs onderzocht Dr. clemens eenen ouden karper, die een zoodanig voorkomen vertoonde. Hij vond, dat dit aangroeisel wel niet uit mos bestond, maar toch uit zoetwater-Algen en billioenen parasitische diertjes (Vorticellen en Hydra's). De omvang en zwaarte door deze en andere visschen te