Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/589

Deze pagina is gevalideerd

— 179 —

dat de visch zelf zich daarbij insgelijks uitput en daarom gemakkelijker te vangen is. Men vat hen evenwel niet aan met de bloote hand, maar met houten vorken of andere slecht geleidende ligchamen. Ofschoon men opgeeft, dat de sidder-aal in staat is, den sterksten os te kunnen dooden (?), blijkt het niet, dat eene zoo krachtige inwerking op den mensch bestaat. Althans voor den mensch vond ik slechts ééne waarneming van bepaald schadelijke werking vermeld, van h. collins flagg,—waar één enkele slag van een Gymnotus zóó sterke uitwerking had, dat de getroffen persoon, aan beide zijne bovenste ledematen, verscheidene jaren verlamd bleef. De kracht, door hen aangewend, wordt volkomen gelijkgesteld met de werking der elektriciteit, waarvan dan ook hun gewone algemeene naam afkomstig is. Davy, faraday, galvani, matteucci, Musschenbroek, redi, walsh en anderen der meest beroemde natuurkundigen van vroegeren en lateren tijd hebben de werking dezer visschen nagespoord en door herhaald naauwkeurig onderzoek bevonden, dat zij in der daad alle elektrische verschijnselen vertoonen. Zelfs is het sommigen van hen gelukt, eerst met behulp van het mikroskoop, later ook met het bloote oog, de bij hunne slagen gevormde vonken te zien. Zoo algemeen overeenstemmende zijn hier overigens de waarnemingen, dat zelfs bij de Arabieren, van den vroegsten tijd af, aan hunne elektrische visschen dezelfde naam werd gegeven als aan den donder en den bliksem. Niet minder verdient het opmerking, dat, ofschoon de juiste natuurkundige ontwikkelingswijze der elektriciteit bij deze dieren niet volkomen bekend is, toch vele onderzoekers hier duidelijk groote overeenkomst hebben gemeend te ontdekken met zuiltjes van volta, zelfs met galvanische batterijen, waartoe onlangs weder door pacini eene nieuwe bijdrage is geleverd. Intusschen bestaat er eene te groote verscheidenheid in de inrigting der elektrische organen of toestellen bij de beefvisschen, om deze overeenkomst in de bijzonderheden te mogen aannemen. Deze toestellen zijn overigens bij den eenen vertikaal, bij den anderen horizontaal geplaatst; bij dezen nemen zij de geheele lengte van den tronk in, bij genen worden zij slechts aan den staart gevonden. Het sterkst ontwikkeld