Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/639

Deze pagina is gevalideerd

— 229 —

en zelfs als eigenlijk reeds gevallen heeft verklaard. Tot eigen leering zocht ik toen de gronden, die voor en tegen haar pleiten, nader te leeren kennen, en het zijn de uitkomsten van dit onderzoek, welke ik mij veroorloof in de volgende bladzijden mede te deelen.

 

 

Even als doorgaans met de voortbrengselen van den menschelijken geest het geval is, is ook de gashypothese geenszins, gelijk de gewapende Minerva uit het hoofd van Jupiter, op eenmaal en in haren tegenwoordigen vorm opgetreden. Reeds in de geschriften van oude wijsgeeren, epicurus, democritus, lucretius vindt men de voorstelling van de vorming der aarde en van de hemelligchamen uit kleine deelen, zoogenaamde atomen. Doch die voorstelling miste eensdeels allen grond, omdat toen nog de krachten onbekend waren, waardoor die vereeniging van deelen kon tot stand komen, en anderdeels was zij uiterst onbestemd, zoo als trouwens in eenen tijd, toen de natuurwetenschappen nog in hare eerste kindschheid verkeerden, niet anders mogelijk was. Eerst nadat waarneming en berekening de wetten ontdekt hadden, die zoowel de zonnestelsels als de kleinste stofdeeltjes beheerschen, was de grond gelegd, waarop zulk eene hypothese kon worden opgetrokken, zonder langer voor eene ijdele hersenschim te gelden.

Het genie van newton had de wetten der zwaartekracht gevonden. Daarop voortbouwende ontwikkelde de voortreffelijke immanuel kant, die, in kennis aan de natuur en hare verschijnselen, de meeste zijner opvolgers in het gebied der bespiegelende wijsbegeerte verre overtrof,—in het jaar 1755, dus thans juist voor eene eeuw,—zijne denkbeelden over den oorsprong en de vorming van het heelal, uit eene algemeene nevelmassa, in eene ook nu nog zeer lezenswaardige verhandeling.[1] In deze verhandeling treft men reeds vele der gron-


  1. Getiteld: Allgemeine Naturgeschichte und Theorie des Himmels, oder Versuch von der Verfassung und dem mechanischen Ursprunge des ganzen Weltgebaüdes, nach Newtonischen Grundsatzen abgehandelt, in zijne Vermischte Schriften. Bd. I. Halle 1799, s. 283—520.